DE GEHEIMEN VAN
HILDEGARD VON BINGEN
Deze website vormt een vervolg op mijn in 2012, het jaar waarin Hildegard door de Duitse paus Benedictus XVI heilig werd verklaard, bij A3 boeken verschenen boek "De geheimen van Hildegard von Bingen" en het hoofdstuk "Hildegard of Bingen. Unveiling the Secrets of a Medieval High Priestess and Visionary" in "Entheogens and the Development of Culture. The Anthropology and Neurobiology of Ecstatic Experience " van John A. Rush (North Atlantic Books (2013), chapter 4, page 85-210).
Voor niet in een van beide boeken opgenomen en besproken afbeeldingen van de vliegenzwam in de kerkelijke kunst wordt naar de website : http://devliegenzwaminchristelijkekunst.weebly.com verwezen.
De pagina besluit met een aantal rotstekeningen ("murals"), beeldjes, schilderijen en talrijke andere voorbeelden van afbeeldingen van met verering en religie geassocieerde entheogene paddenstoelen uit de oudheid, die niet in een van beide boeken konden worden weergegeven, en enkele aanvullingen op de literatuurlijst.
Daarnaast wordt de paragraaf over Engelse, Nederlandse en Duitse auteurs aangevuld met een recensie van het boek "Inanna, meesteres van hemel en aarde. Geschiedenis van een Sumerische godin" van de hand van Henriette Broekema.
Verder is er een interview te beluisteren op www.youtube.com/watch?v=oXbTXxBvzjE
Recensie van de film "De beentjes van Sint-Hildegard"
met Herman Finkers en Johanna Ter Steege
De film geeft vooral voor echtparen, die in een voortslepend huwelijk gevangen zitten, een fraaie en invoelbare weergave van wat verstikkend bemoederen (“smothering”) of eenzijdige verpletterende zorg met partners in een langdurige relatie kan doen.
Ter Steege en Finkers vormen een perfect koppel, die de film van begin tot eind dragen en de relatieproblematiek van het filmechtpaar voor ons herkenbaar en invoelbaar maken.
De non-verbale communicatie als het spreken “met de handen”, en in het bijzonder de mimiek van Ter Steege, is van een zodanig uitzonderlijk hoog niveau, dat de door tekstschrijver Finkers ingebrachte woorden voor de goede verstaander eigenlijk overbodig zijn.
De film laat met name Twentse en Achterhoekse streekgenoten genieten, omdat zij de fijne nuances in het dialect begrijpen, die in de ondertiteling verloren gaan.
Taal- en woordkunstenaar Finkers komt aan het einde van de film met een rake vergelijking van een voortslepend huwelijk met een in onbalans geraakte motor, die als gevolg daarvan vastloopt, of definieert een goed huwelijk als het juiste arrangement van twee even grote houtblokken om ze optimaal in de open haard te laten branden.
Finkers laat ons weten, dat Hildegard de eerste vrouw was, die het (ook door haarzelf door masturbatie ervaren) vrouwelijk orgasme beschreef. Hij neemt daarbij echter onterecht aan, dat het een vaginaal in plaats van een clitoraal orgasme betreft, terwijl zij in de miniatuur “Das Weltall” een orgastische Yoni laat afbeelden, die - om Finkers te citeren - de aria Labia Majora zingt.
Finkers herhaalt de pelgrimage naar Rüdesheim om de aan Hildegard toegeschreven relieken, oftewel de “gouden” schrijn met haar “beentjes” te aanschouwen. Het waarom van de bedevaart van de schoonvader van Finkers wordt ons echter niet verteld. En over het leven van de door de Duitse paus Benedictus XVI in 2012 heilig verklaarde Sint-Hildegard komen we ook weinig te weten.
Voor verdere informatie over de Heilige Hildegard, de laatste door de Kerk van Rome getolereerde sjamane, die als pigmentarius de hoge adel en clerus “van middelen voorzag”, en die - als ze 50 jaar later geleefd had - tijdens de inquisitie als heks op de brandstapel zou zijn geëindigd, wordt naar het boek “De geheimen van Hildegard von Bingen” verwezen.
Gerrit Jan Keizer
Ter Steege en Finkers vormen een perfect koppel, die de film van begin tot eind dragen en de relatieproblematiek van het filmechtpaar voor ons herkenbaar en invoelbaar maken.
De non-verbale communicatie als het spreken “met de handen”, en in het bijzonder de mimiek van Ter Steege, is van een zodanig uitzonderlijk hoog niveau, dat de door tekstschrijver Finkers ingebrachte woorden voor de goede verstaander eigenlijk overbodig zijn.
De film laat met name Twentse en Achterhoekse streekgenoten genieten, omdat zij de fijne nuances in het dialect begrijpen, die in de ondertiteling verloren gaan.
Taal- en woordkunstenaar Finkers komt aan het einde van de film met een rake vergelijking van een voortslepend huwelijk met een in onbalans geraakte motor, die als gevolg daarvan vastloopt, of definieert een goed huwelijk als het juiste arrangement van twee even grote houtblokken om ze optimaal in de open haard te laten branden.
Finkers laat ons weten, dat Hildegard de eerste vrouw was, die het (ook door haarzelf door masturbatie ervaren) vrouwelijk orgasme beschreef. Hij neemt daarbij echter onterecht aan, dat het een vaginaal in plaats van een clitoraal orgasme betreft, terwijl zij in de miniatuur “Das Weltall” een orgastische Yoni laat afbeelden, die - om Finkers te citeren - de aria Labia Majora zingt.
Finkers herhaalt de pelgrimage naar Rüdesheim om de aan Hildegard toegeschreven relieken, oftewel de “gouden” schrijn met haar “beentjes” te aanschouwen. Het waarom van de bedevaart van de schoonvader van Finkers wordt ons echter niet verteld. En over het leven van de door de Duitse paus Benedictus XVI in 2012 heilig verklaarde Sint-Hildegard komen we ook weinig te weten.
Voor verdere informatie over de Heilige Hildegard, de laatste door de Kerk van Rome getolereerde sjamane, die als pigmentarius de hoge adel en clerus “van middelen voorzag”, en die - als ze 50 jaar later geleefd had - tijdens de inquisitie als heks op de brandstapel zou zijn geëindigd, wordt naar het boek “De geheimen van Hildegard von Bingen” verwezen.
Gerrit Jan Keizer
Heugelijk nieuws. De Nederlandse priester Titus Brandsma (1881-1942) werd op 25 november 2021 alsnog heilig verklaard, omdat recent erkend is, dat hij een daarvoor noodzakelijk wonder heeft verricht. Het wonder dat aan Brandsma wordt toegeschreven, draait om een priester in Florida die in 2004 op wonderbaarlijke wijze genas van kanker. Deze geestelijke droeg onder meer een klein stukje van een pak van Brandsma verwerkt in een hoed op zijn hoofd (bron Brabants Dagblad). Misschien moet Hans Wilbrink zich ook eens over het wetenschappelijk gehalte van dit soort fenomenen uitspreken.
Docudramaturg Antoine Bodar
En zo geschiedde het, dat in de donkere dagen rond kerst 2018 een nieuwe stralende ster aan de donkere hemel verscheen : Antoine Bodar, de roeptoeter van het Vaticaan in Nederland, die onlangs zijn door vooringenomenheid en selectief bronnengebruik gekenmerkte visie op het leven en werken van Hildegard met ons meende te moeten delen.
Zijn tweedelige "documentaire" over de kerklerares Hildegard begint met het volgende letterlijk uit zijn mond opgetekende citaat : "Wij - overigens : wie zijn wij - weten over het leven van Hildegard alleen mooie zaken, die passen bij een heilige." Net als Wilbrink (zie verderop), portretteert Bodar haar "... als een vrouw zonder vlek of gebrek ..." Met andere woorden, geen woord over het gebruik van entheogenen en haar rol als "pigmentarius" voor de adel en de hoge geestelijkheid, over haar in het oog springende psychopathologie, over haar lesbische relaties met Jutta en Richardis, over het feit, dat zij als eerste het vrouwelijk orgasme als door haarzelf (en haar geliefden) beleefd fenomeen beschreef, over haar conflicten met de kerk van Rome aan het einde van haar leven en over haar altijd nog ontoegankelijke geheimtaal en geheimschrift, etc. (voor een uitgebreide weergave van het bovenstaande, zie de relevante hoofdstukken in mijn boek). En zo prijst Bodar haar rechtstreeks de Roomse hemel in en schetst hij een beeld van Hildegard, dat zo haaks op haar gedrag staat, dat het ronduit lachwekkend overkomt.
Zijn waandenkbeelden over de (door hem) als heilige aanbeden en vereerde Hildegard mogen dan ook niet onweersproken blijven, temeer daar Bodar van zichzelf zegt, dat : "... Vaagheid en politieke correctheid hem niet liggen, evenmin half zachtheid ..." en dat hij "... van helderheid in elke gedachtewisseling houdt en niet schroomt zaken bij de naam te noemen - tegen de luim van de dag en de waan van de week in ..."
Wonderlijk genoeg vermeldt Bodar echter wel, dat hogepriesteres Hildegard met de haar nog resterende getrouwen de hoogmis in zijden gewaden, met loshangend haar en met goud en edelstenen behangen opdroeg. Hij blijkt namelijk kennis te hebben genomen van de correspondentie tussen magistra Tengswich von Andernach en Hildegard, waarin zij Hildegard op haar gedrag en uiterlijk vertoon bekritiseert. Bodar vermeldt daarentegen niet, dat de aanleiding voor het stichten van haar eigen klooster de geboorte van een door een monnik bij een van Hildegards nonnen verwekte baby was en dat een flink aantal nonnen het nieuw gestichte nonnenklooster kort na de verhuizing hebben verlaten, omdat zij zich niet met de door Hildegard en haar intimi gepraktiseerde "religieuze" gebruiken konden verenigen.
Daarnaast geeft de zalvende kwezel Bodar aan, dat "sommige esoterische groeperingen en bepaalde feministen de heilige Hildegard voor zichzelf opeisen", terwijl het volgens hem om "de hele Hildegard, om haar werken … en om de sterke persoonlijkheid die zij was, gaat : een krachtig mens, een krachtige vrouw", zoals zij pas sinds haar heiligverklaring door de Roomse kerk in 2012, het jaar waarin ook mijn boek verscheen, wordt neergezet. Net als de door hem ten tonele gevoerde hedendaagse feministes, negeert hij daarmee, dat Hildegard allesbehalve een feministe was, zoals uit haar verkettering van de opvatting van de Katharen, dat man en vrouw gelijkwaardig zijn, blijkt.
Recensies
Als eerste worden nu gedeeltes van een "recensie" van de hand van de zichzelf expliciet als sociaal wetenschapper en neerlandicus presenterende christelijke fanaticus Dr. Hans Wilbrink, auteur van “Ootmoed”, een (zoveelste) “nieuwe” biografie van Hildegard von Bingen, en mijn reacties daarop geplaatst.
Om te beginnen getuigt het niet bepaald van goed fatsoen en normbesef en/of wetenschappelijke integriteit om zijn "recensie" van mijn boek “De geheimen van Hildegard von Bingen” in februari 2013 op de Nederlandse Hildegard von Bingen website te plaatsen en mij daarvan pas op 10 augustus 2014 via mijn uitgever op de hoogte te brengen zonder mij in de gelegenheid te stellen om op de door Wilbrink c.s. beheerde website op zijn tirade te reageren.
Het voert te ver om in detail op alle nonsens en onwaarheden die de ronduit achterbakse Wilbrink debiteert in te gaan. Ik beperk mij daarom tot een reactie op de hoofdpunten van zijn niet aflatende "aanklacht" tegen de door mij in zijn ogen in het “licht” van Hildegards recente heiligverklaring begane heiligschennis en karaktermoord.
Wilbrink : Keizer presenteert zich als een klinisch psycholoog en een omgevingstechnoloog, als een wetenschapper... een zeer bedenkelijk boek, waarvan de inhoud met echte wetenschap volstrekt niets te maken heeft.
Gezien het feit, dat Wilbrink het hele boek door heeft moeten spitten om pas op de laatste pagina iets over mijn (meervoudige wetenschappelijke) achtergrond aan te treffen, moet hij zelf vertwijfeld en gericht op zoek zijn geweest naar mogelijkheden om mijn analyse op voorhand te diskwalificeren, omdat hij mijn veronderstellingen onmogelijk met zijn aannames over het karakter en de persoonlijkheidsstructuur van Hildegard, laat staan over haar verre van kuise gedrag en het gebruik van entheogenen om een “Schau” op te roepen, kon rijmen. Er is bij mij - overigens net als bij Wilbrink in zijn boek “Ootmoed” - nergens sprake van strikt wetenschappelijke pretenties. De vermelding van mijn wetenschappelijke achtergrond is alleen in mijn “Over de auteur” op de laatste pagina 142 terug te vinden en dient uitsluitend om het gebruik van op wetenschappelijk onderzoek gebaseerde bronnen en referentiekaders in de analyses van Hildards persoonlijkheidsstructuur en van haar leven en werken te ondersteunen en legitimeren. Bovendien spreek ik niet over bewijzen van, maar over indicaties of aanwijzingen voor de juistheid van mijn analyses en interpretaties.
Echter, mijn (wetenschappelijke) referentiekaders en bronnen, die zowel bij Wilbrink onbekend blijken te zijn, als bij de meeste “godsdienstwetenschappers” en er lustig op los fantaserende kerk- en kunsthistorici als het om interpretaties van de bijbel, het niet te bewijzen bestaan van welke god dan ook, of de analyse en interpretatie van Hildegards geschriften en/of miniaturen gaat, worden wel geëxpliciteerd. Dr. Wilbrink presenteert zichzelf daarentegen wel herhaaldelijk als (sociaal) wetenschapper (en neerlandicus), terwijl hij zich niet aan de door hem aan anderen opgelegde wetenschappelijke standaard houdt : een klassiek voorbeeld van meten met twee maten en het er op nahouden van een dubbele moraal, met andere woorden, Wilbrink : “practise what you preach”.
Hoe serieus moet je trouwens iemand nemen, die zich op een persoonlijke “relatie” met een in de hemel op een troon gezeten "goddelijke" entiteit voorstaat en die zich als wetenschapper presenteert, terwijl hij als belangrijkste bron, waarop hij zijn geloofsovertuiging baseert, een boek aanvoert, dat niets met de door Hilbrink gepropageerde echte "wetenschappelijke" traditie van doen heeft ? We hebben het hier over een sprookjesboek, de bijbel, dat barst van de zelf verzonnen, niet op (historische) feiten gebaseerde en voortdurend herhaalde "legendes" over een historisch niet te traceren "persoon", die de zoon van een niet bestaande godheid zou zijn, "uit" een onbevlekt ontvangen "moeder" zou zijn geboren en uit de dood zou zijn herrezen om zich met gebruikmaking van een wolk als transportmiddel bij zijn hemelse "vader" te vervoegen. Misschien moet hij "Was Jezus Caesar" van Carotta er nog maar eens op nalezen om te ontdekken dat JC, casu quo de "zoon van god", niet de fantasiefiguur Jezus Christus, maar keizer Julius Caesar was.
Wilbrink : Welnu, ik wind nooit ergens doekjes om. Daarom maar meteen mijn oordeel : ik vind het een zeer bedenkelijk boek.
Ook ik wind nooit ergens doekjes om, dus dat zal ik nu dan ook maar niet doen.
Citeren we eerst maar eens enkele “wetenschappers” uit de kring van Hildegard adepten rondom Wilbrink zelf over het wetenschappelijk gehalte en de betrouwbaarheid of validiteit van zijn werk.
“Wilbrink is duidelijk onder de indruk van Hildegard. (Net als Bodar) portretteert hij haar als een vrouw zonder vlek of gebrek. Hij kan ook weinig anders omdat de enige historische bronnen die wij over haar tot onze beschikking hebben, zelf ook hagiografisch (= gebaseerd op een levensbeschrijving van heiligen) van aard zijn.” (recensie Frank Bosman).
En : “Ook al … is dit essay zeker geen strikt wetenschappelijke studie …” (recensie Dr. Thomas Quartier).
Recent las ik in een recensie van Jef Ector (auteur van : "Het boek over de verdiensten van het leven") het volgende : "Spijtig dat er toch een inhoudelijke fout moet gesignaleerd worden: in de bespreking van Liber vite meritorum, Het boek van de verdiensten van het leven verplaatst de auteur de zon en de maan van “de schitterend witte wolk” (nubes lucida) naar de “helderwitte wolk” (nubes candida), die zelfs hiërarchisch niet tot hetzelfde niveau behoren (maar in zijn vertaling wel erg op elkaar lijken). De titel Ootmoed zou wat misleidend kunnen werken, omdat Hildegard ... niet gelaten en onderdanig was."
Nota bene : een neerlandicus, die "Ootmoed" (besef van nederigheid, deemoed(igheid), (gevoel van) onderdanigheid, nederige onderworpenheid, nederigheid) kiest als titel voor zijn boek, en niet alleen "nubes lucida" met "nubes candida", maar ook nog eens ootmoed met hoogmoed, narcisme en megalomanie verwart.
Wilbrink : De eerste fout die Keizer maakt, is dat hij voortdurend de miniaturen die het eerste en het laatste boek van Hildegard versieren als objecten van onderzoek kiest voor zijn betoog. Dat mag wel, als je dat maar niet doet om uitspraken te doen over Hildegard. Deze miniaturen zijn immers niet van de hand van Hildegard; ze zijn later toegevoegd door bekwame tekenaars, maar niet door Hildegard zelf. Het betreft hier haar eerste boek “Scivias”, waarvan de verluchte codex dateert van 1179/1180. Hildegard zou die 35 miniaturen uit die codex gekend kunnen hebben; ze leefde waarschijnlijk nog toen ze werden gemaakt.
Maar dat geldt zeker niet voor haar laatste boek “Liber divinorum operum”, waarvan ook een verluchte codex bekend is, de zogenaamde Lucca-codex. Deze codex wordt bewaard in de Italiaanse stad Lucca en wel in de Bibliotheca Statale aldaar. Maar…die codex dateert van 1240 en dat is maar liefst zestig jaren na de dood van Hildegard. Keizer doet alsof Hildegard de miniaturen uit deze codex zelf heeft getekend en baseert er van alles op. Maar ze heeft die plaatjes nooit in haar leven gezien.
De later toegevoegde illustraties zijn voortgekomen uit de kunstzinnige breinen van monniken of monialen die zich weliswaar hebben laten inspireren door de geschreven tekst, maar die daarvan op grond van de artistieke vrijheid die kunstenaars nu eenmaal eigen is, ook dikwijls behoorlijk afwijken.
Onzin, waar beweer ik dat Hildegard ze zelf geschilderd heeft ? En er behoorlijk van afwijken, artistieke vrijheid ? Ze werkten, zoals hierna wordt aangetoond, volgens de instructies van de opdrachtgeefster en/of naar voorbeeldboeken, zoals dat ook bij de Russisch-orthodoxe iconenschilders gebruikelijk was. Overigens duurde het tot begin 1800 eer er weer een herleving van de tot de aanvang van de inquisitie gebruikte en sindsdien verboden symboliek in de kerkelijke kunst optrad, echter zonder dat de makers bekend en vertrouwd waren met de oorspronkelijke wortels van het op sjamanistische rituelen en aanbidding van de Heilige Paddenstoel gebaseerde christelijke geloof en de betekenis van de daaraan gerelateerde pagan symbolen, die vervolgens in de 20e en 21 eeuw foutief werden geïnterpreteerd door kunsthistorici en "bijbelgeleerden" als Wilbrink, die zich ook nog eens in de heidense oorsprong van het christelijke geloof weigeren te verdiepen of bij te scholen.
Om te beginnen bewijst het simpele feit, dat enkele van de miniaturen volgens Wilbrink, die overigens zelf geen bron vermeldt, pas na de dood van Hildegard in een in 1240 verschenen Codex zouden zijn verschenen, niet, dat deze miniaturen niet tijdens het leven van Hildegard en niet aan de hand van haar schriftelijke instructies en/of onder haar supervisie (in Rupertsberg) zijn vervaardigd, omdat er zeker in de middeleeuwen veel tijd verstreken zal zijn tussen de vervaardiging van de miniaturen in Duitsland en de opname van de afbeeldingen in de Lucca-codex in Italië. Bovendien vertonen deze laatste miniaturen sterke overeenkomsten met de in dezelfde traditie en met hetzelfde symbool- en kleurgebruik (“Illuminierung”) in de periode 1141-1151 (de serie met “Die Seele und ihr Zelt”), in 1150 (Die Seherin), in 1165 (de serie van het 1e t/m het 13e visioen van het 3e deel) en (kort na haar dood) in 1180 vervaardigde en als illustraties in haar eerste boek “Scivias” verschenen miniaturen en worden de laatst verschenen miniaturen (eveneens) door Hildegards teksten begeleid en ondersteund. Bron : Sauerma-Jeltsch (1998), waarin diverse auteurs worden opgevoerd, die de vervaardiging van de miniaturen in de jaren 1170-1180, 1175-1181, tegen 1165 of na 1168 dateren.
Navraag bij de auteurs van de blijkbaar (eveneens) niet bij Wilbrink bekende rijk geïllustreerde en uitvoerig van betrouwbare en verifieerbare informatie voorziene tentoonstellingscatalogus van het Dom- und Diözesanmuseum in Mainz (1998) en van de tentoonstelling in het Museum Am Strom in Bingen (2010-2011), leert dan ook, dat ze niet aan de fantasie van de schilderessen zijn ontsproten, maar dat de miniaturen naar voorbeeld van en conform de (mondelinge) instructies en begeleidende teksten van Hildegard zowel bij de als eerste verschenen miniaturen, als bij de later verschenen miniaturen zijn getekend en geschilderd.
Klaarblijkelijk beschikt Wilbrink niet over betrouwbare informatie over de datering van de miniaturen, zoals die in het boek (Dom- und Diözesanmuseum Mainz, 1998), dat alleen bij de tentoonstelling van de miniaturen van Hildegard in Mainz en Bingen verkrijgbaar was, en in het rijk met groot formaat foto’s geïllustreerde boek van Sauerma-Jeltz (1998) te vinden zijn.
Zo geeft de Benedictijnse monnik Dysinger (1990) in eerste instantie aan, dat de eerste serie miniaturen voor 1158 is vervaardigd, de tweede serie zou tussen 1158 en 1163 zijn geproduceerd en de laatst serie, waarvan de kopieën in de Bibliotheca Statale in Luca zijn opgeslagen, zou tussen 1163 en 1173-1174 tot stand zijn gekomen. Later komt hij echter met de bewering, dat : "... scholars concluded, that the artist may have been a nun at Rupertsberg or a monk from St. Disibod, who worked under Hildegard´s supervision. Recent studies, however, indicate a date nearer 1190 (after Hildegard´s death : ergo niet 1220-1230) and exclude the Rupertsberg scriptorium as a possible site ...", zonder dat hij met overtuigende bewijzen komt of aangeeft, waar, wanneer en door wie de miniaturen dan wel geschilderd zouden zijn.
En dan is er frater Henri Boelaars (1986) die postuleert, dat : "… duidelijk wordt waaraan we moeten denken, als we deze miniaturen bestuderen, die onder leiding van Hildegardis door miniaturisten als illustratie … vervaardigd zijn. De 35 miniaturen van de SCIVIAS zijn gemaakt naast de tekst van 26 visioenen. Tekst en miniatuur steunen elkaar om de boodschap van Hildegardis … over te brengen.” “Deze miniaturen staan in de zogenaamde prachtcodex van Rupertsberg en zijn onder toezicht van Hildegardis zelf vervaardigd.” “Volgens de monialen van Eibingen, die … in de jaren 1927-1929 een zeer getrouwe kopie van de miniaturen gemaakt hebben, zouden zij wel door zeven verschillende kunstenaars geschilderd zijn. Toch is er, dankzij de regie van Hildegardis een gesloten eenheid tot stand gekomen.”
Daarnaast vraagt Boelaars zich af, waarom men er steeds van uitgaat, dat de miniaturen door monniken zouden zijn geschilderd, terwijl het bewijs daarvoor ontbreekt en ze net zo goed onder toezicht van Hildegard in het door haar gestichte Rupertsberger nonnenklooster zouden kunnen zijn vervaardigd.
Verder schrijft hij : ”Maar de miniaturen … bezitten naast de traditionele symbolen en beeldvormen ook verschillende volkomen nieuwe motieven. Deze zijn ingegeven door Hildegardis zelf …” “Wat voor het begrijpen van de miniaturen ook verhelderend werkt, is het feit, dat als de compositie op een bijzonder hoog peil staat, juist die miniaturen de belangrijkste zijn om de diepere zin te achterhalen van de boodschap … welke Hildegardis … ons wil overdragen.” “Als zij deze beelden beschrijft, herkennen we veel motieven uit de kerkelijke iconografie van de eerste eeuwen van het christendom. Evenwel, de bekende beelden waren voor haar niet toereikend om haar strikt persoonlijke ervaring (onder invloed van de Sacred Mushroom) tot uitdrukking te brengen. Voor die momenten ontwerpt Hildegardis nieuwe composities van vorm en kleur.”
Saillant detail : volledig in overeenstemming met het werk van John Allegro kent Hildegard aan de godheid of “Jahwe”, casu quo de “Sacred Mushroom”, de kleur rood, de kleur van de hoed van de vliegenzwam oftewel van het Gulden Vlies, toe.”
Vervolgens geeft hij aan, dat : “Deze miniatuur (Die Seherin) ontstaan is onder toezicht van Hildegardis zelf, …” en “Wat … opvalt bij het zien van deze miniatuur (Das Weltall), is de ovale vorm van de kosmos (de vulva of yoni). Inderdaad, dit is een persoonlijk stempel van Hildegardis op het reeds duizendjarig motief van het wereldbeeld ontworpen door … Ptolomaeus. De gangbare voorstelling is cirkelvormig …”, ergo niet eivormig (primordium of kosmisch ei). “Men ziet, de miniaturist is hier van de tekst afgeweken, hetgeen hij nooit buiten Hildegardis om heeft kunnen doen.” “De dertigste miniatuur is voor Hildegardis heel belangrijk geweest, want opnieuw heeft zij de miniaturist opgedragen er een hele bladzijde aan te besteden."
De miniaturen zouden niet door nonnen van het Rupersberger klooster, maar elders door monniken zijn geschilderd ? Ja hoor, door monniken, die in opdracht (van een vrouw) in detail een vagina en vulva met alle uiterlijke en interne kenmerken hebben weergegeven, die ze zelf nooit in het echt hebben mogen aanschouwen ?
En dan zijn er Amerikaanse en Canadese kunsthistorici als Dr. Vida Hull, Emeritus Prof. Madeline Caviness (2001) en een collectief van Duitse wetenschappers en doctoraal studenten, die het originele manuscript hebben bestudeerd, die aangeven, dat de illustraties (miniaturen) bij de teksten hoogstwaarschijnlijk naar ontwerpen en onder supervisie van Hildegard door nonnen in het door haar gestichte klooster zijn vervaardigd, omdat de iconografieën buitengewoon origineel zijn en voor zover er van traditionele motieven gebruik is gemaakt, deze op unieke wijze zijn getransformeerd (Hull, 2013).
Een en ander wordt recent in een hoofdstuk in het in 2022 verschenen boek Femina van Janina Ramirez over Hilgard bevestigd. De miniaturen zijn in haar opdracht en onder haar supervisie door de nonnen van het Rupertsberg klooster vervaardigd.
Wilbrink : Keizer zegt op p. 59 van zijn boek het volgende: “Wie kennis neemt van de teksten die de miniaturen begeleiden, dient zich te realiseren, dat ze niet primair bedoeld zijn om de lezer bekend en vertrouwd te maken met Hildegards theologische opvattingen en interpretaties van de Bijbel. Haar bloemrijke taalgebruik en gebruik van symboliek zijn voornamelijk gericht op meta-communicatie over hoe de inhoud van de miniaturen moet worden begrepen en op verhulling van de boodschap achter de boodschap of maskering en mystificatie van de symboliek. Oftewel, de teksten en de symboliek in de miniaturen zijn eerder bedoeld om de niet in haar geheimen ingewijde toeschouwer om de (klooster) tuin te leiden.” Hieruit blijkt dat Keizer de miniaturen het primaat geeft. De teksten begeleiden de miniaturen…? Natuurlijk niet. De miniaturen begeleiden de teksten. En die miniaturen zijn niet van Hildegard. Ze heeft ze misschien geen van alle ooit gezien. En Keizer baseert er bijna zijn hele boek op en dat is uitermate onwetenschappelijk.
Baarlijke nonsens, de miniaturen werden volgens verschillende auteurs vooraf van uitvoerig beschrijvende teksten van de hand van Hildegard voorzien (zie de kopregels van de teksten bij de beschrijvingen van de miniaturen in de bijlage van mijn boek op pagina 121-134) en het merendeel van de in totaal 39 miniaturen, en met name die waarop ik mijn analyses gebaseerd heb, stammen uit de periode 1141-1151, uit 1150 (Die Seherin) en een serie van 5 miniaturen uit 1165. Bovendien zijn de resterende ongedateerde en mogelijk (kort) na Hildegards dood verschenen miniaturen niet in mijn analyses van de symboliek in de afbeeldingen betrokken en ben ik - voor zover relevant - op de begeleidende teksten bij de miniaturen van de hand van Hildegard afgegaan. En waarom zouden de miniaturisten op eigen initiatief (en zelfs buiten haar om) aan het gebruik van entheogene planten (documentaire Zweites Deutsches Fernsehen (2009) : alruin) en paddenstoelen als de vliegenzwam refererende symbolen afbeelden, als van Hildegard (en anderen) niet bekend zou zijn, dat ze dergelijke psychoactieve middelen gebruikte(n) om in contact “met het hogere”, oftewel met de door hen verzonnen en aanbeden “godheid” te geraken.
En om frater Boelaars nog maar eens aan te halen : "... dat als de compositie op een bijzonder hoog peil staat, juist die miniaturen de belangrijkste zijn om de diepere zin te achterhalen van de boodschap … welke Hildegardis … ons wil overdragen".
Daarbij komt nog, dat Hildegard een control freak was, die zeggenschap over de miniaturen heeft moeten willen hebben, omdat ze slecht wist om te gaan met controleverlies over anderen, zoals uit haar extreem emotionele reactie op het vertrek van Richardis blijkt. Bovendien werden de door haar gestichte kloosters ook onder haar supervisie en conform haar instructies en ideeën vormgegeven en gebouwd.
Daarnaast worden een tiental miniaturen van een extern kader voorzien, waarin scenes uit het “mystieke leven” van Hildegard, al dan niet samen met Volmar en Richardis, worden weergegeven en non-verbaal of meta-communicatief “commentaar” wordt gegeven op hoe (volgens de opdrachtgeefster) de symboliek in de miniaturen begrepen of geïnterpreteerd dient te worden.
Samenvattend : De miniaturen zijn onder supervisie van Hildegard en met speciaal voor de vormgeving van de miniaturen geschreven teksten en/of mondelinge instructies als uitgangspunt tot stand gekomen. Ze zijn niet aan de rijke fantasie van de miniaturisten ontsproten, maar uitdrukkelijk volgens de instructies van de opdrachtgeefster en aan de hand van voorbeeldboeken tot stand gebracht. De symboliek en het kleurgebruik in de miniaturen is in velerlei opzichten uniek, niet naar eerdere voorbeelden en zonder navolging in latere perioden, casu quo na de aanvang van de inquisitie. De symboliek wijkt met name van de voorbeeldboeken af door het expliciete gebruik van naar entheogenen verwijzende symbolen als de vliegenzwam als "mushroom tree" (links), die elders nergens worden teruggevonden.
|
Wilbrink : Wie het werk van Hildegard onderzoekt, dient zich allereerst te baseren op de geschreven teksten; die zijn namelijk van de hand van Hildegard, daar gaat het in wezen om.
Wie bepaalt dat en is ooit bewezen, dat de teksten exclusief van Hildegard afkomstig zijn ?
Wilbrink : De tweede fout die Keizer maakt, is dat de lange reeks van aannames en hypotheses die hij produceert, vrijwel nooit worden onderbouwd. Ik geef enkele voorbeelden. “Bij gebrek aan interacties met andere kinderen en volwassenen raakte Hildegard echter in zichzelf gekeerd.” Waar staat dat? Hoe kom je erbij? Hildegard groeide op in een gezin met tien kinderen, van wie zij de jongste was.
Hoezo geen gebrek aan interacties met andere kinderen ? Een zoveelste voorbeeld van het ontbreken van enig historisch besef bij Wilbrink. In de middeleeuwen was de opvoeding en verzorging van jonge kinderen - en zeker van zieke en bedlegerige kinderen - binnen adellijke gezinnen volledig in handen van dienstpersoneel. Baby’s werden gezoogd door een min of voedster of gevoed (pap) door een “droge” min. Er was dus nauwelijks sprake van (direct) contact met de ouders of andere kinderen in het gezin. Wilbrink heeft overduidelijk geen idee van het gezinsleven bij de adel in de middeleeuwen, omdat hij veronderstelt dat oudere broers en zussen wel met hun bedlegerige jongste zusje zullen hebben opgetrokken en gespeeld, terwijl zij (volgens “postume bronnen”) slechts één vaste verzorgster aan haar zijde had en het contact met haar ouders via deze vrouw liep, zoals bijvoorbeeld uit het "incident" met het ongeboren gevlekte kalf en Hildegards min blijkt.
Hildegard was een “bijzonder” kind waaraan “een steekje los” was, die vanwege haar ziekelijke natuur in afzondering van haar familie leefde en door een daartoe aangestelde vrouw verzorgd werd, die niets van Hildegards geestesgesteldheid begreep. Zo lag het dan ook voor de hand om haar voor de huwbare leeftijd in een kluis onder te brengen, omdat zij vanwege haar psychopathologie geen geschikte huwelijkskandidate kon zijn geweest.
Wilbrink : En er waren in die tijd in de kloosters vaak veel kinderen te vinden die daar als oblaat waren. Waarom zou dat in het klooster van Hildegard niet zo geweest zijn ?
Als dat al zo is, hoe had Hildegard dan daarmee in contact moeten komen ? Ze was immers van haar achtste tot haar veertiende levensjaar samen met de zes jaar oudere Jutta von Sponheim en een ander jong meisje zonder contact met de buitenwereld in een inclusorium opgesloten.
Als hij de miniatuur van het kosmisch ei uitlegt, maakt hij van de getekende kosmos een vulva die door het gebruik van heksenzalf in de brand staat. De zogenaamde heksenzalf is in de miniatuur, volgens Keizer, aangeduid met vlammetjes en hoopjes korreltjes. Maar in werkelijkheid zijn dat de bliksem en de hagel (scherpe steentjes) in het donkere deel van het firmament. Hildegard beschrijft dat letterlijk in de uitleg van haar visioen. En de vlammenrand die het kosmisch ei omgeeft, is in werkelijkheid de brandende omarmende liefde van God. Een neoplatoons beeld dat Hildegard en andere neoplatoonse denkers dikwijls gebruiken en het heeft helemaal niets te maken met een door heksenzalf brandende vulva.
Om in “Das Weltall” een vesica pisces of vulva te zien heeft men een andere (open) “mind set” nodig dan waarover Wilbrink beschikt. Hij begrijpt klaarblijkelijk niet, dat symbolen als hagel en bliksem, de zon (clitoris) te midden van de buitenste planeten Mars, Jupiter en Saturnus en de binnenste planeten Mars en Mercurius (de "baan" van het orgasme), de vier elementen en parel en oesterschelp (symbool van de maagdelijke voortplanting) in "Das Weltall" niet meer dan astro(theo)logische en "pseudo-meteorologische" prietpraat zijn, bedoeld om waar het werkelijk om gaat (vesica pisces : vulva, vagina, labia majora en minora, clitoris, geboortekanaal, baarmoedermond) te verhullen en maskeren. Het zou hem niet misstaan als hij over dit onderwerp de boeken van Jan Irvin, prof. dr. John Rush, prof. dr. Carl Ruck en prof. dr. José González Celdrán eens zou bestuderen.
En wat Hildegard letterlijk beschrijft in de uitleg van haar door het gebruik van entheogenen (en/of een door masturbatie of penetratie optredend, door Hildegard zeer gedetailleerd beschreven orgasme) geluxeerde “visioen” is nu ineens wel uitgangspunt voor wat de miniaturisten hebben afgebeeld ?
Zoals ook de drie vrouwenfiguren uit Liber Divinorum Operum, Liefde, Deemoed en Vrede voorstellen en niets te maken hebben met Jutta, Richardis en Hildegard, van wie Jutta ook nog ‘duidelijk in een masturberende pose’ zou zijn afgebeeld. In werkelijkheid zijn het personificaties van aspecten van Christus, Zijn Liefde (links), Zijn Ootmoed (midden) en zijn Vrede (rechts). De Vrede is dan ook afgebeeld in een rode kleur die verwijst naar Zijn lijden en met de voeten op de rand van de bron en niet in de bron, waarmee Hildegard wil aangeven dat er een goddelijke en een menselijke vrede is. Zij legt dat uitvoerig uit. De rechterhanden van Liefde en Ootmoed verwijzen naar de liefde (het hart) en naar de overgave (de open naar voren gerichte hand). En de vrouwen masturberen niet met hun linkerhanden, maar wijzen naar de zuivere bron waaruit zij, lees: de deugden, voortkomen. De bron is een metafoor voor de H. Geest die uitvloeit over de bedreigde wereld. De H. Geest is de oorsprong van alle goede deugden in het werk van Hildegard.
In wie zijn werkelijkheid ? Als sociaal wetenschapper zou Wilbrink toch moeten weten, dat er even zoveel idiosyncratische sociale en materiële werkelijkheden bestaan als er mensen zijn. De sociale werkelijkheid wordt bepaald door de referentiekaders waarover een persoon beschikt. Zo ziet een (goed)gelovige christen als Wilbrink, die op zoek is naar bevestiging van zijn eigen gelijk of “waarheid”, in een miniatuur essentieel andere dingen dan een atheïst, die de symboliek niet vanuit een religieuze invalshoek analyseert en interpreteert.
Overigens spreekt Wilbrink over masturberende vrouwen in plaats van over Jutta, die als enige met haar linker hand in haar kruis verzonken is, een detail dat Wilbrink om begrijpelijke redenen negeert. En van dergelijke afbeeldingen zijn veel oudere voorbeelden bekend, die niet met het christelijk bijgeloof geassocieerd zijn. Zie bijvoorbeeld het Egyptische vrouwenbeeldje (foto 20), waarvan het hout van ver voor het ontstaan van het geloof in slechts één god met een onbevlekt ontvangen "zoon" stamt.
En aannemend, dat de in miniaturen als "Die Seherin" weergegeven "uitstorting" van de Heilige Geest synoniem is met de met het gebruik van de Vliegenzwam geassocieerde "spirituele" (Pentacost) ervaring, is de oorsprong van alle goede deugden in het werk van Hildegard : de Sacred Mushroom.
Wilbrink : “De visioenen die Hildegard op haar tweeënveertigste en zestigste jaar heeft, zijn echter van een zodanig ander en niet spontaan karakter, dat zij onder invloed van entheogenen – en met name van de vliegenzwam – tot stand moeten zijn gekomen.” En, hoewel de auteur belooft op deze aanname later uitgebreider terug te komen, wordt zij nergens in het boek bewezen.
Blijkbaar heeft Wilbrink verblind door woede over de ontmaskering van Sint Hildegard, de pagina’s 37-39, 58 en 119-120 in mijn boek, waarin in tegenstelling tot wat Wilbrink beweert een en ander wordt onderbouwd en geëxpliciteerd, "over het hoofd gezien".
En kan Wilbrink wel bewijzen voor zijn “gelijk” leveren of werden zijn aannames louter door zijn rijke fantasie over het mystieke (of mysterieuze) leven van Hildegard ingegeven ?
Wilbrink : “Het ligt voor de hand dat Hildegards afwijkende standpunt door haar amoureuze relatie met Richardis van Stade werd ingegeven en dat het voorstellen van de verhouding als een zuivere expressie van zusterlijke Liefde diende om haar gevoelens voor en relatie met Richardis te rechtvaardigen en het schuldgevoel over haar in de ogen van de kerk zondige gedrag zonder boetedoening te saneren.” De auteur gaat er in het boek steeds van uit dat er een lesbische relatie moet hebben bestaan tussen Hildegard en haar magistra Jutta enerzijds en Hildegard en Richardis anderzijds. Hoezo…het ligt voor de hand dat…Deze onzin wordt nergens met bewijzen gestaafd."
Hildegard praktiseerde niet wat ze preekte, ze negeerde de gelofte van kuisheid en van het niet aangaan en onderhouden van seksueel georiënteerde (lesbische) relaties.
In 2005 hield Prof. Dr. Ilse Bulhof in Utrecht een lezing met als titel “Hildegard von Bingen in het roze zonnetje”, waarin het verre van platonische lesbische karakter van de relaties, die Hildegard met Jutta en Richardis onderhield, werd geëxpliciteerd. Waarom zou Bulhof deze voordracht over de “roze” kant van Hildegards relaties met vrouwen hebben gehouden en zou Bolton Holloway (1996) zich in niet mis te verstane bewoordingen over het expliciet (homo)erotisch geladen karakter van Hildegards teksten hebben uitgesproken als zij niet van Hildegards homoseksuele geaardheid overtuigd waren geweest ? En wat te denken van de classicus en filosoof Mieke Kock-Rademakers (2013), die schrijft, dat "... Hildegard seksualiteit ziet als een rijk geschenk van God... " en dat "... haar mystiek lijfelijk en zinnelijk is."
Wilbrink : Keizer zegt: “De inhoud van en de reactie op haar visioen kan eenvoudig worden gerelateerd aan ervaringen uit verleden en heden van anderen bij oraal gebruik van verse of gedroogde vliegenzwammen.” Dat is eenzelfde soort bewering als: na het drinken van een te grote hoeveelheid alcohol krijg ik hoofdpijn; hij heeft hoofdpijn, dus hij heeft een te grote hoeveelheid alcohol gedronken. Dat is een basisfout in de logica. Elke wetenschapper weet dat je op deze wijze ongeldige conclusies trekt. En dat gebeurt in het boek voortdurend. Hildegard heeft een geheimtaal ontwikkeld en, inderdaad, we weten nog steeds niet goed hoe we die moeten ontcijferen en we weten ook niet waarom ze die taal en die tekens ontworpen heeft. Bij Keizer wordt dat: “De betekenis van de geheimtaal was waarschijnlijk alleen aan de haar altijd nog toegewijde secretaris Volmar en haar vertrouwelinge Richardis bekend en het geheimschrift zal eerder zijn bedoeld om de sleutel tot haar ‘geheimen’ en met entheogenen geassocieerde alchemistische receptuur zelfs tot op heden voor niet-ingewijden te verbergen.” Het zou zomaar kunnen, meneer Keizer, maar waar baseert u dit allemaal op. Het hele boek staat vol met veronderstellingen en zinnen die beginnen met “Het zou kunnen dat…of, het is mogelijk dat, of waarschijnlijk zal dit wel hebben geleid tot…” Zo suggereert de auteur ook dat Richardis’ voortijdige dood ‘wel eens het gevolg zou kunnen zijn van het innemen van teveel giftige stoffen, omdat ze de haar door Hildegard opgedrongen symbiotische relatie niet langer verdragen kon.’ Wat heeft het nou voor zin om dit soort ongefundeerde suggesties te doen.
Voor zover er al sprake zou zijn van strikt wetenschappelijke pretenties, onderscheiden mijn analyses van Hildegards werk en miniaturen zich niet wezenlijk van Wilbrinks uitermate speculatieve en verre van wetenschappelijke “duidingen” van de betekenis van de symboliek in haar werken.
Wilbrink denkt in de klassieke termen van oorzaak en gevolg en spreekt mij aan op het maken van een in zijn ogen cruciale fout in mijn analyse van Hildegards werken. Kennelijk heeft hij gemakshalve “over het hoofd gezien”, dat ik voor mijn analyses gebruik maak van het contextuele systeemtheoretische referentiekader met totaliteit in de vorm van niet-optelbaarheid en niet-eenzijdigheid en equifinaliteit als belangrijkste eigenschappen van open systemen, opnieuw een typisch voorbeeld van zijn gebrekkige kennis van hedendaagse wetenschappelijke referentiekaders, die hij niet beheerst, noch kan toepassen.
Daarnaast ontbeert hij ook nog eens kennis op het gebied van de communicatietheorie (analoge en digitale communicatie, meta-communicatie). Mijn analyses van de non-verbale communicatieve aspecten (mimiek, display) in de miniaturen negeert hij dan ook compleet. Misschien moet hij het door mij geredigeerde hoofdstuk over systeem- en communicatietheorie in het in de literatuurlijst opgenomen boek voor HBO-studenten van mijn oud-collega docent Jakop Rigter er nog eens op nalezen.
En waarom ook nog een geheimtaal en geheimschrift, als je niets te verbergen hebt, terwijl je geschriften en miniaturen toch al multi-interpretabel en gemystificeerd zijn en overlopen van al dan niet verborgen symboliek.
Wilbrink : Nog een opmerkelijke conclusie van de auteur, die hij reeds op p. 16 van zijn boek trekt: “Haar persoonlijkheid wordt in toenemende mate gekenmerkt door in haar vroege jeugd ontwikkelde megalomane en narcistische karaktertrekken, die tot uitdrukking komen in onkwetsbaarheids- en grootheidsideeën en overidentificatie met de Heilige Maagd, martelaren en heiligen, als overcompensatie voor een voortdurend ambivalentie oproepend, diepgeworteld minderwaardigheidscomplex.” Zo, daar kan ze het mee doen. Je moet wel over grote zienersgaven beschikken wil je tot zo’n conclusie komen op basis van de vroege jeugd van Hildegard, waarvan we nagenoeg niets weten. De zeer zeldzame feiten die ons uit die tijd bekend zijn, wettigen op geen enkele wijze zo’n uitspraak.
Helaas is er bij mij geen sprake van “zienersgaven”, waarop Wilbrink zich herhaaldelijk lijkt voor te staan, maar beschik ik slechts over de psychodiagnostische kennis en vaardigheden en het vermogen om Hildegards psychopathologie in een sociaal en familiaal historisch perspectief te plaatsen.
In dit verband valt op te merken, dat van apostel Paulus, een fanatieke farizeeër en een man van extremen, bekend is, dat hij tijdens een zinsbegoocheling of “visioen” van een verblindend licht (zie Hildegard) meende de stem van ene “Jezus”, een jood die hij nooit ontmoet had, te horen (auditieve hallucinaties) en ter plekke van een vervolger van de christenen tot een bekeerde en “bevlogen” verkondiger van het christelijk geloof werd, een klassiek voorbeeld van een spontane conversie van een man in een identiteitscrisis. Uit zijn van een gestoorde geest getuigende brieven aan de Romeinen en de “verhalen” over hem komt een man met een bipolaire stoornis met grootheidswanen en misplaatste superioriteitsgevoelens naar voren, die zijn brieven in manische periodes schreef.
En het is altijd beter om hypothetische en tentatieve uitspraken te doen, dan met absolute stelligheid te beweren, dat : “Haar boodschap is dat we ons, ondanks onze ferme zelfverzekerdheid in deze geseculariseerde samenleving, blijvend moeten realiseren dat we afhankelijk zijn van de Schepper en dat ons jegens Hem een nederige houding past”.
Hoezo trouwens haar boodschap en niet die van een er lustig op los speculerende en "hinein interpretierende" Wilbrink, die mij (sic) van misinterpretaties van Hildegards teksten beschuldigt.
Daarnaast beschikt de zichzelf expliciet als sociaal wetenschapper presenterende Wilbrink noch over de kennis en expertise, noch over het diagnostisch instrumentarium om Hildegards geestelijke gesteldheid en haar (en zijn) persoonlijkheid en psychologische en psychopathologische kenmerken te beoordelen, laat staan dat hij in staat is om haar karakterstructuur correct te diagnosticeren. Het ontbreken van psychodiagnostische vaardigheden resulteert in de verwisseling van ootmoed met hoogmoed en het niet onder ogen kunnen (of willen) zien van de megalomanie en het narcisme, waarvan volgens de huidige standaarden bij Hildegard overduidelijk sprake is. Vanwege haar grootheidswaan komt Hildegards hoogmoed aan het einde van haar leven dan ook voor de val.
Wilbrink : De derde fout die Keizer maakt, staat bekend met de Duitse term ‘hineininterpretieren’. De auteur redeneert steeds naar zichzelf toe, dat wil zeggen hij redeneert vanuit een evidente tunnelvisie (die hij bij anderen zo laakt) en komt dan tot mis-interpretaties.
Zeker, net als bij de heer Wilbrink en zijn “door een helder licht van boven” verblinde collega’s, is ook bij mij sprake van een tunnelvisie, maar dan wel van een “tunnel” met meerdere “rijbanen” en tweerichtingsverkeer, casu quo expliciet (en niet zoals bij Wilbrink c.s. impliciet of obscuur) aangegeven invalshoeken en referentiekaders, die bij hem en zijn incrowd niet bekend zijn, worden genegeerd en/of waarvan zij geen kennis wensen te nemen. Anders gezegd : zij zullen nooit het helder verlichte pad van de ware kennis volgen en aldus de versluierde intenties van de laatste door de Kerk van Rome tot kort voor haar dood getolereerde sjamane blootleggen.
Gelukkig weet Wilbrink zich daarbij omringd en gesteund door een aantal "wetenschappers", die met hem "in de Here" zijn en zijn (of Zijn ?) boodschap als ware apostelen helpen verkondigen.
Als eerste laten we de als theologe met veel aandacht voor spiritualiteit gepresenteerde drs. Kitty Bouwman aan het woord, die over Hildegard poneert, dat : “… ze de gave heeft van het zien, een goddelijk zintuig in haar ziel. Daarnaast doet het levende Licht een beroep op haar, ze ontvangt een profetische opdracht aan anderen mede te delen wat ze ervaart. Dit Licht brengt haar in contact met de binnenkant van de woorden uit de heilige Schrift …”.
Over op niets gebaseerde “wetenschappelijke” nonsens gesproken, die Wilbrink (om voor de hand liggende redenen) zowel op Luce, de website van de Tilburg School of Catholic Theology, als de Nederlandse Hildegard website, onbesproken en ongecensureerd laat.
Het is dan ook haast komisch om te zien hoe Wilbrink zich druk maakt over mijn interpretaties, terwijl fantasten uit zijn eigen kring van intimi als mevrouw Bouwman zich publiekelijk te kijk zetten door met uitspraken over Hildegard te komen in de trant van dat zij zoals eerder gezegd “… de gave heeft van het zien, een goddelijk zintuig in haar ziel ..."
Als je dit soort lariekoek voor waar aanneemt, dan is mijn verklaring voor het hebben van door de Heilige Zwam geluxeerde, ergo niet spontane “openbaringen”, door Hildegard minstens zo plausibel, zo niet op werkelijk valide wetenschappelijk bronnenonderzoek gebaseerd.
En dan is er drs. Mieke Kock-Rademakers (filosoof, classicus), die beweert, dat : “… De Scivias van Hildegard op is te vatten als een persoonlijke wordingsgeschiedenis, tegelijk als een spirituele reisgids, maar in haar eigen ogen : een monastieke (= het kloosterleven betreffende) leerweg van Godswege …”. Vraagje : waaruit bestaat het wetenschappelijke bewijs voor deze vrije en door zeer persoonlijke motieven ingegeven “interpretatie” van Hildegards leven en werken, die door een collega vertaler/bewerker van de Scivias als de voormalige monnik Boris Todoroff, die het monastieke leven uit eigen ervaring kent, niet wordt gedeeld ?
En wat te denken van de Luce (Tilburg University) School of Catholic Theology, die als motto’s heeft : “Gelovig (ergo expliciet niet wetenschappelijk) zoeken naar inzicht” en “Geloof geeft te denken” : geldt dit laatste voor gelovigen of voor niet-gelovigen, oftewel hoe cryptisch geformuleerd wil je het hebben ?
En Wilbrink doet zelf ook en duit in het zakje door uitspraken als : “God heeft eenieder kansen gegeven om zich positief en deugdzaam te ontwikkelen, maar besef wel, dat niet jijzelf maar God dat heeft gedaan. En in dat besef mag je blij zijn en genieten, maar dat betekent wel dat je alle hoogmoed moet laten varen”. Verder : “Maar het goddelijk perspectief (?!) zorgt wel voor de juiste proportie.” en “Haar boodschap is dat we ons, ondanks onze ferme zelfverzekerdheid in deze geseculariseerde samenleving, blijvend moeten realiseren dat we afhankelijk zijn van de Schepper en dat ons jegens Hem een nederige houding past” te debiteren. Over een klassiek voorbeeld van hineininterpretieren en van een van hoogmoed en aanmatigende superioriteit getuigende houding gesproken.
Als taalwetenschapper zou Wilbrink toch moeten weten, dat hij en ik wel moeten “hineininterpretieren”, omdat men de meta-communicatieve aspecten (gelaagdheid van de geschreven taal) en de betekenis van de non-verbale communicatie in de miniaturen niet bij de originele bron kan checken. Het gaat er dus om wie in de ogen van niet bevooroordeelde of rigide denkende anderen met de meest overtuigende analyse van de betekenis van haar symbolen komt. In plaats daarvan neemt hij voetstoots aan, dat wat Hildegard over haar "mystieke" ervaringen schrijft, letterlijk moet worden begrepen en niet contextueel en in tijdsperspectief of passend in het tijdsbeeld hoeft te worden geplaatst of geduid.
Kock-Rademakers : "Is het de stunteligheid van haar Latijn ?" Todoroff : "Hildegards Latijn zou ik bizar willen noemen. Er staan rare uitdrukkingen in, waarbij meerdere interpretaties mogelijk zijn."
Wilbrink : Zo zijn de varens in een miniatuur (op p. 50) geen varens, maar veertjes. Varens zou beter passen in het verhaal van Keizer, maar als hij de tekst gelezen zou hebben, dan zou hij weten dat het om veertjes gaat, die hier metaforisch worden aangewend om de diaspora van de Joden aan te geven. Keizer is echter op zoek naar varens en vindt een miniatuur waarin iets getekend is dat daar op lijkt en…hup… daar is weer een ’bewijs’. En zonder blikken of blozen drukt hij de betreffende miniatuur af en misleidt hij de lezer. Helaas voor hem: het zijn geen varens.
Nog maar eens een voor zichzelf sprekend voorbeeld van hoe Wilbrink mijn motieven meent te kennen zonder zijn door orthodox christelijke waanideeën ingegeven behoefte om mijn analyses van Hildegards multi-interpretabele teksten te diskwalificeren onder ogen te willen zien. Maar eerlijk is eerlijk, Wilbrink heeft mij op een foutje betrapt. Bij het nalezen van de bij de betreffende miniatuur behorende tekst van Hildegard is gebleken, dat veertjes inderdaad varens moet zijn.
Wilbrink : Als hij de miniatuur van het kosmisch ei uitlegt, maakt hij van de getekende kosmos een vulva die door het gebruik van heksenzalf in de brand staat. De zogenaamde heksenzalf is in de miniatuur, volgens Keizer, aangeduid met vlammetjes en hoopjes korreltjes. Maar in werkelijkheid zijn dat de bliksem en de hagel (scherpe steentjes) in het donkere deel van het firmament. Hildegard beschrijft dat letterlijk in de uitleg van haar visioen. En de vlammenrand die het kosmisch ei omgeeft, is in werkelijkheid de brandende omarmende liefde van God. Een neoplatoons beeld dat Hildegard en andere neoplatoonse denkers dikwijls gebruiken en het heeft helemaal niets te maken met een door heksenzalf brandende vulva.
Zoals eerder gezegd : om in “Das Weltall” een vesica pisces of vulva en vagina te zien heeft men een andere “mind set” nodig dan waarover Wilbrink beschikt. Ik verwijs hierbij nog maar eens naar wat de professoren Rush, Ruck, González Celdrán, Guzmán en andere auteurs hebben geschreven over hoe de vesica pisces dient te worden geïnterpreteerd.
Wilbrink : Uit zulke voorbeelden blijkt dat de auteur het werk van Hildegard helemaal niet (goed) kent.
Hoezo ken ik Hildegards werk niet, als uit de in de door Wilbrink genegeerde correspondentie tussen Hildegard en magistra Tengswich von Andernach blijkt, dat het uiterlijk vertoon (display) en de lijfelijke aanwezigheid (poseren, portret) van Hildegard in het conscriptorium voor de miniaturisten als voorbeeld diende voor de afbeeldingen (kleding, sieraden, gezichten, haardracht) van door haar ten tonele gevoerde fantasiefiguren als Maria en de Deugden.
Wilbrink : Zo komen er in Physica of Causae et Curae nauwelijks paddenstoelen voor. Dat komt de bewijskracht in het verhaal van Keizer niet ten goede. Dus maakt hij er het volgende van: “Hoewel ze nergens expliciet de vliegenzwam of kaalkopjes noemt, is er zowel in de indirecte verwijzingen in de geschriften, waarin ze haar hallucinaties of visioenen beschrijft, als in de miniaturen, waarin ze symbolisch gebruik maakt van levendige kleuren en mensen of niet-menselijke figuren, van hun kleding en van vormen en objecten, overweldigend bewijs te vinden van haar kennis van (ervaringen na) het gebruik van entheogene paddenstoelen als de Heilige Paddenstoel (…)”. Overweldigend bewijs…kom nou toch. Wat een loze bewering. Gezwam. Waar in de geschriften? De auteur stoelt een groot deel van zijn beweringen op de inhoud van Physica en Causae et Curae…maar we zijn het er helemaal nog niet over eens dat deze teksten geheel door Hildegard zelf geschreven zijn; ze zijn waarschijnlijk deels overgenomen uit bestaande encyclopedische biologische verzamelingen. Hildegard schreef wel de begeleidende teksten tussen de verschillende hoofdstukken, omdat daarin elementen te vinden zijn die kenmerkend zijn voor haal taalgebruik. Ze redigeerde dus materiaal dat al bestond.
Zou Wilbrink eens met bewijzen (literatuurverwijzingen) kunnen komen voor zijn beweringen over het bestaan van kruidenboeken, anders dan de door haar (en Richardis) geschreven Physica, die volgens hem door Hildegard zouden zijn geredigeerd en waarin wel informatie over (entheogene) paddenstoelen (en planten) is opgenomen ?
Hildegard heeft namelijk hooguit kennis kunnen nemen van de inhoud van de kruidboeken, die in 842 (Hortulus : Walahfrid Strabo), in de 8e tot 10e eeuw (Capitulare de villis) en tussen 900 en 1100 (Pseudo-Apuleius, Herbarius) zijn verschenen. Deze kruidboeken grepen terug op geschriften van Griekse en Romeinse “geneesheren”. In de Hortulus worden alleen de papaver (slaapbol), absint, valeriaan en cannabis genoemd, in de Herbarius worden slechts de slaapbol en absint vermeld. In geen van deze kruidboeken komen de door Hildegard als “geneeskrachtige” kruiden beschreven entheogene planten alruin, doornappel en bilzekruid voor.
Daarnaast blijkt zij als vroedvrouw en pigmentarius een gedetailleerd recept voor het beëindigen van ongewenste zwangerschappen te hebben nagelaten, waarin boerenwormkruid, chrysant, koningskaars, moederkruid, berendruif, duizendblad, pijpbloem, taxus, kruidnagel, witte peper, honing en wijn als bestanddelen van pakkingen en een (gefilterd) drankje worden genoemd, dat gedurende 5 tot 15 dagen moet worden aangebracht of ingenomen, "totdat de kwestie is opgelost" (Ramirez, 2022).
Het is daarbij opvallend, dat in het vlak na de dood van Hildegard verschenen kruidboek Circa instans (1190) en in de in de 17e eeuw gepubliceerde boeken (1608/1618, 1675, 1682) over geneeskrachtige kruiden geen aandacht aan Hildegards Physica wordt besteed. En in de hedendaagse, soms zelfs expliciet naar Hildegard verwijzende boeken over heilzame planten worden de drie door Hildegard besproken psycho-actieve planten niet als geneeskrachtige kruiden vermeld.
Conclusie : waar het de entheogene planten betreft, is Hildegards Physica (altijd nog) uniek in haar soort.
Wilbrink : In ieder geval is er geen directe aanwijzing dat deze werken visionair geïnspireerd zijn.
Waar heb ik dat dan beweerd ? Hildegard beweert dat zelf en toont dat in (de kaders buiten) de miniaturen. En ik schrijf de luxatie van haar “visioenen” niet aan migraine of clusterhoofdpijn, maar aan het gebruik van entheogenen toe, terwijl cultuurhistorica Ramirez speculeert, dat de symptomen op de aanvang van de menopauze zouden hebben gewezen.
Wilbrink : En als er dan al aanwijzingen van paddenstoelen in de miniaturen te vinden zijn, dan komen die uit de tekenpen van de miniaturist, zoals gezegd, iemand die Hildegard misschien nooit ontmoet heeft of het zou vlak voor haar dood geweest moeten zijn, want de betreffende verluchte codex dateert uit 1179/80.
Hildegard was de eerste auteur, die zowel op de grond, als op bomen groeiende paddenstoelen en zwammen besprak en de heilzame toepassingen van een aantal soorten beschreef, zoals in mijn boek in het hoofdstuk Paddenstoelen en zwammen wordt geëxpliciteerd. De Nederlander Carolus Clusius of Charles de l´Ecluse (1525-1609) was de eerste botanicus, die zich naast planten ook met paddenstoelen bezig hield. Op het in 1601 verschenen Rariorum plantarum historia na, ging zijn gedeeltelijk van tekeningen voorziene Clusius Codex echter grotendeels verloren. Pas in 1675 verscheen van de hand van Franciscus van Sterbeeck het Theatrum Fungorum of het tooneel der campernoelien, waarin voor het eerst op bomen groeiende paddenstoelen en eetbare paddenstoelen min of meer realistisch werden afgebeeld.
Zou Wilbrink eens met bewijzen (literatuurverwijzingen) kunnen komen voor zijn beweringen over het bestaan van kruidenboeken, anders dan de door haar (en Richardis) geschreven Physica, die volgens hem door Hildegard zouden zijn geredigeerd en waarin wel informatie over (entheogene) paddenstoelen (en planten) is opgenomen ?
Hildegard heeft namelijk hooguit kennis kunnen nemen van de inhoud van de kruidboeken, die in 842 (Hortulus : Walahfrid Strabo), in de 8e tot 10e eeuw (Capitulare de villis) en tussen 900 en 1100 (Pseudo-Apuleius, Herbarius) zijn verschenen. Deze kruidboeken grepen terug op geschriften van Griekse en Romeinse “geneesheren”. In de Hortulus worden alleen de papaver (slaapbol), absint, valeriaan en cannabis genoemd, in de Herbarius worden slechts de slaapbol en absint vermeld. In geen van deze kruidboeken komen de door Hildegard als “geneeskrachtige” kruiden beschreven entheogene planten alruin, doornappel en bilzekruid voor.
Daarnaast blijkt zij als vroedvrouw en pigmentarius een gedetailleerd recept voor het beëindigen van ongewenste zwangerschappen te hebben nagelaten, waarin boerenwormkruid, chrysant, koningskaars, moederkruid, berendruif, duizendblad, pijpbloem, taxus, kruidnagel, witte peper, honing en wijn als bestanddelen van pakkingen en een (gefilterd) drankje worden genoemd, dat gedurende 5 tot 15 dagen moet worden aangebracht of ingenomen, "totdat de kwestie is opgelost" (Ramirez, 2022).
Het is daarbij opvallend, dat in het vlak na de dood van Hildegard verschenen kruidboek Circa instans (1190) en in de in de 17e eeuw gepubliceerde boeken (1608/1618, 1675, 1682) over geneeskrachtige kruiden geen aandacht aan Hildegards Physica wordt besteed. En in de hedendaagse, soms zelfs expliciet naar Hildegard verwijzende boeken over heilzame planten worden de drie door Hildegard besproken psycho-actieve planten niet als geneeskrachtige kruiden vermeld.
Conclusie : waar het de entheogene planten betreft, is Hildegards Physica (altijd nog) uniek in haar soort.
Wilbrink : In ieder geval is er geen directe aanwijzing dat deze werken visionair geïnspireerd zijn.
Waar heb ik dat dan beweerd ? Hildegard beweert dat zelf en toont dat in (de kaders buiten) de miniaturen. En ik schrijf de luxatie van haar “visioenen” niet aan migraine of clusterhoofdpijn, maar aan het gebruik van entheogenen toe, terwijl cultuurhistorica Ramirez speculeert, dat de symptomen op de aanvang van de menopauze zouden hebben gewezen.
Wilbrink : En als er dan al aanwijzingen van paddenstoelen in de miniaturen te vinden zijn, dan komen die uit de tekenpen van de miniaturist, zoals gezegd, iemand die Hildegard misschien nooit ontmoet heeft of het zou vlak voor haar dood geweest moeten zijn, want de betreffende verluchte codex dateert uit 1179/80.
Hildegard was de eerste auteur, die zowel op de grond, als op bomen groeiende paddenstoelen en zwammen besprak en de heilzame toepassingen van een aantal soorten beschreef, zoals in mijn boek in het hoofdstuk Paddenstoelen en zwammen wordt geëxpliciteerd. De Nederlander Carolus Clusius of Charles de l´Ecluse (1525-1609) was de eerste botanicus, die zich naast planten ook met paddenstoelen bezig hield. Op het in 1601 verschenen Rariorum plantarum historia na, ging zijn gedeeltelijk van tekeningen voorziene Clusius Codex echter grotendeels verloren. Pas in 1675 verscheen van de hand van Franciscus van Sterbeeck het Theatrum Fungorum of het tooneel der campernoelien, waarin voor het eerst op bomen groeiende paddenstoelen en eetbare paddenstoelen min of meer realistisch werden afgebeeld.

Overigens worden in een uit de 15e eeuw stammend
Italiaans fresco in het Castello del Buonconsiglio (Trento)
witte, bij bomen groeiende paddenstoelen afgebeeld,
hetgeen als een indicatie voor de eveneens bij Hildegard
aanwezige kennis, dat bepaalde paddenstoelen in
associatie met bomen of in bossen groeien, kan worden
opgevat.
Wilbrink : De vierde fout die Keizer maakt, is een doodzonde in de wetenschap: hij kiest zijn secundaire bronnen uitsluitend uit de hem welgevallige literatuur. Nimmer toetst hij zijn uitspraken aan de bevindingen van de serieuze Hildegard-studie. Er zijn indrukwekkende proefschriften geschreven, in binnen- en buitenland en een schier onafzienbare reeks artikelen die indringend de mystieke theologie en de sociologie van Hildegard onderzoeken en waarbij primair de geschreven teksten van Hildegard uitgangspunten zijn, zoals dat hoort. Keizer kent ze niet of wil ze niet kennen. In ieder geval kom ik ze maar heel sporadisch tegen in de bijgeleverde bronvermelding.
Zonde, doodzonde, erfzonde : welke godsdienst heeft ook al weer dergelijke termen verzonnen om via mind control en door middel van de biecht greep op goedgelovige volgelingen te blijven houden door ze met weesgegroetjes en aflaten "af te kopen" schuld(gevoelens) en boete(doening) op te zadelen ?
En heeft Wilbrink het over mij of over zichzelf ? Wilbrink kent het overgrote deel van mijn bronnen niet en wil die klaarblijkelijk ook niet kennen. Ik ken de bevindingen van de volgens hem en zijn adepten “serieuze” Hildegard-studies echter wel, maar negeer ze, omdat ze van de gebruikelijke vooronderstellingen over hoe religieus getinte teksten moeten worden geïnterpreteerd uitgaan. Bovendien zijn er minstens zo veel proefschriften en boeken of andere publicaties van anderszins gerenommeerde wetenschappers verschenen, die aantonen, dat er geen bewijzen voor het bestaan van een “almachtige” god, de “onbevlekt ontvangen” maagd Maria en haar eniggeboren “zoon” te vinden zijn en dat alles wat in en over de bijbel wordt beweerd aan de fantasie van de menselijke geest en niet in overeenstemming met de realiteit is ontsproten.
De door Wilbrink opgevoerde schriftgeleerden analyseren geheel op eigen wijze en naar eigen “inzichten” de bijbel, een door een beperkt aantal mensen geconcipieerd en samengesteld sprookjesboek met fabels over historisch niet aantoonbaar bestaande personen, waarbij ze de door mij geraadpleegde en geciteerde wetenschappelijke bronnen als John Allegro (taalgeleerde, lid van het team dat de Dode Zeerollen vertaalde), Jan Irvin (filosoof), en de professoren John Rush (klinisch antropoloog), José Alfredo González Celdrán (Oud Grieks) en Carl Ruck (classicus) blijven negeren om niet tot essentieel andere inzichten over het ontstaan en de wordingsgeschiedenis van het christelijk geloof en de daarvan afgeleide betekenis van de verborgen inhoud van Hildegards werken te (hoeven) komen.
Wilbrink : Het boek van Keizer zet de lezer op het verkeerde been. Hildegard van Bingen was een zelfbewuste, krachtige vrouw; een invloedrijke persoonlijkheid met belangrijke goddelijke opdrachten : vermaning van de geestelijkheid en onderwijzing van de gelovige medemens. Zij riep de prelaten en de priesters op voorbeeldig te leven en dienstbaar te zijn. Door een zeer actief schrijversleven en een uitgekiende publicitaire strategie wist zij haar reputatie te vestigen en ontwikkelde ze haar charisma. En toen ze die positie eenmaal verworven had, kon ze invloed uitoefenen op de ontwikkelingen in de kerk van haar tijd. Ze schreef indrukwekkende teksten, waaruit blijkt dat zij zeer belezen en goed onderricht was. Die teksten van Hildegard worden in het boek volkomen genegeerd.
Goddelijke opdrachten ? Zou Wilbrink daar s.v.p. het wetenschappelijk bewijs voor willen leveren. En werden de teksten niet door Volmar vanuit het Oud Hoogduits in Latijn overgezet en was het niet Hildegard, die niet meer dan eenvoudig kerklatijn beheerste en als vrouw geen toegang tot belangrijke werken als de "Artes Liberales", het Trivium en het Quadrivium kan hebben gehad ? Wilbrink moet pagina 13 en 14 van mijn boek over de opleiding en vorming van Hildegard er nog maar eens op nalezen. En wie zegt, dat Hildegard de enige of belangrijkste auteur van de onder haar naam verschenen werken is geweest en dat Richardis von Stade daar niet aan heeft bijgedragen ? In haar tijd was van bronvermelding geen sprake, er werd voortdurend plagiaat gepleegd of zonder referenties gekopieerd, zoals Hildegard dat bijvoorbeeld in haar teksten en miniaturen over astrotheologische onderwerpen deed.
Wilbrink : Hildegards invloedrijke positie heeft helemaal niets te maken met megalomanie of narcisme. Het heeft alles te maken met volledige overgave aan haar Schepper, met nederigheid en met ootmoed. Ze bestreed juist vanuit die humilitas, nederigheid, de megalomanie en het narcisme van de foute priesters. Overal in haar werk roept ze op tot nederigheid en tot dienstbaarheid. Steeds weer beklemtoont ze haar en onze afhankelijkheid van God. En natuurlijk zal er ook wel seksueel wangedrag geweest zijn in haar kloosters; dat gebeurt al gauw waar groepen mensen afgezonderd samenwonen, maar Hildegard nam daaraan geen deel. Haar verhouding met Richardis was zuiver. Ze benoemt en roemt in de brief die ze schrijft bij Richardis’ vertrek juist met name de kuisheid van Richardis. En laat de auteur bij het citeren uit die brief nou precies dat deel over het hoofd zien…
Haar schepper ? Waren dat niet haar ouders of werd Hildegard ook onbevlekt ontvangen ? En niet over het hoofd gezien, maar anders geïnterpreteerd. De zichzelf als sociaal wetenschapper presenterende doctor Wilbrink zou toch moeten weten, dat wat iemand over zichzelf zegt en schrijft en over zijn of haar relatie met significante anderen beweert, volstrekt onbetrouwbaar is en wordt ingegeven door persoonlijke motieven, waarvan de persoon in kwestie zich niet bewust is, kan zijn of hoeft te zijn. Ik vraag mij af of Wilbrink ooit van verdringing, ontkenning, negering en loochening heeft gehoord.
Wilbrink : Keizer weet ongetwijfeld heel veel van de entheogene werking van paddenstoelen, maar heel weinig van Hildegard.
De christelijke geloofsgemeenschap en met name de kring van zich daartoe rekenende “wetenschappers”, die zich om Hildegard hebben geschaard, wordt gekenmerkt door elkaar napratende “schriftgeleerden”, die het of roerend eens zijn met elkaar, of elkaar “te vuur en te zwaard” bestrijden en/of door rigide religieus bevlogen “kunsthistorici”, die niet buiten de platgetreden paden kunnen, willen of mogen treden, waar zowel John Rush, Jan Irvin en ik, talrijke voorbeelden uit eigen ervaring van (kunnen) geven. En dat terwijl algemeen wordt aanvaard, dat de joodse en de christelijke bijbel noch historisch, noch geografisch gezien een betrouwbare bron vormen voor de feitelijk loop der gebeurtenissen en de territoriale claims van het door hun “god” uitverkoren volk in het “beloofde land” niet ondersteunt of legitimeert. Bovendien is ook de joodse bijbel of thora vele malen herschreven en naar de heersende tijdgeest aangepast. En een saillant detail bij dit alles is, dat de Dode Zee rollen samen met rollen werden aangetroffen, die “sprookjes” over mythologische dieren (draken) bevatten.
Kent Wilbrink de door mij aangehaalde bronnen eigenlijk wel en zo ja, heeft hij ze op juistheid en betrouwbaarheid gecheckt of vindt hij zichzelf en zijn bronnen zo superieur en onfeilbaar, dat hij dat op voorhand niet nodig vindt ?
Wat verder opvalt, is dat Wilbrink zich wijselijk beperkt tot de hoofdstukken over hare pseudo-heiligheid Hildegard, en niet ingaat op de wandaden die door en/of in naam van de Kerk van Rome zijn begaan (inquisitie, heksenverbrandingen, godsdienstoorlogen, kruistochten, onderdrukking en vervolging van andersdenkenden, kindermoord, pedofilie, mishandeling en verkrachting van aan hun "zielszorg" toevertrouwde kinderen, etc.), die in het hoofdstuk Religie, geloof en bijgeloof worden behandeld. Hoe kijkt Wilbrink trouwens aan tegen het tot voor kort ontkende ("Wir haben es nicht gewußt") massale misbruik van kinderen door "celibatair" geachte priesters en andere geestelijken ? Wat in naam van een niet bestaande “god” of voor het "zielenheil" van de slachtoffers door misdadige acties van de clerus is aangericht is immers het meest onvergeeflijke wat een volwassene met een aan hem of haar toevertrouwd kind kan doen. Het is dan ook op zijn minst curieus, dat Wilbrink zich zo opwindt over wat ik over Hildegard beweer, terwijl hij zorgvuldig negeert wat ik over de met een beroep op het geloof in een door hem (en haar) aanbeden god begane wandaden en niet vervolgde misdaden tegen de menselijkheid van de Kerk van Rome debiteer.
Wilbrink is het stereotype voorbeeld van christelijk fanatisme, van een rigide dogmaticus die kennelijk niet in staat of bereid is om andere dan zijn eigen referentiekaders toe te laten om zijn “analyses” van Hildegards werken te her(be)zien. Bovendien vermeldt hij de bronnen van zijn “interpretaties” van haar symboliek niet. Bij gebrek aan hard bewijs voor zijn of mijn gelijk is dan ook de context en het tijdsperspectief en niet zijn zichzelf aangemeten status en gesuggereerde autoriteit (primaat, alleenrecht) op het gebied van Hildegards werk en leven van doorslaggevend belang.
Hij zou heel wat geloofwaardiger overkomen als hij (ook) zo tekeer zou gaan of te hoop zou lopen tegen de creationisten, die (net als Hildegard, maar die kon niet beter weten) geloven, dat de aarde en de mens in de persoon van Adam en Eva 6.000 jaar geleden door een god werden geschapen zonder dat daarvoor enig wetenschappelijk bewijs wordt geleverd. Hij is als de door de canonisatiecommissie gehoorde geestelijken, die (postuum) de grootst mogelijke nonsens over Hildegard haar “gaven” debiteerden om maar tot een heiligverklaring te kunnen komen (denk hierbij aan het "wonder" van het gevlekte ongeboren kalf en het door Hildegard gebruikte Rijnwater (open riool) om blinden mee te genezen). Als je dezelfde interpretaties maar lang genoeg herhaalt, dan lijkt het uiteindelijk of die interpretatie de enig juiste en ware is, zeker als je andere referentiekaders die tot andere analyses en conclusies leiden, weigert “tot je te nemen” of tot je door te laten dringen, het kenmerk van een rigide navelstaarder.
Bij Wilbrink ontbreekt het aan contextueel en in tijdsperspectief gezien historisch besef, hij maakt zich juist schuldig aan selectief winkelen uit de vele op interpretaties van bijbelteksten gebaseerde, met elkaar concurrerende of elkaar zelfs wederzijds uitsluitende theorieën over hoe christelijk religieus proza (en miniaturen) moeten worden begrepen. Hij heeft blijkbaar geen weet van hoe de Roomse kerk zich kort na Hildegards dood, casu quo vanaf het begin van de inquisitie te buiten is gegaan aan het censureren en laten verdwijnen van geschriften en miniaturen, die de ware aard en de pagan roots van het christelijk geloof etaleerden en van wat er tijdens de beeldenstorm van 1566 alsnog is vernietigd.
Misschien zou hij zich eens in de kunsthistorische bewijzen voor het bestaan van in kerkelijke kunst afgebeelde enthogene paddenstoelen ("mushroom trees") kunnen verdiepen, die de aan de censuur van de Kerk van Rome zijn ontsnapt en de beeldenstorm hebben overleefd. Zoals onder andere in de kerk van Warburg te zien is, vond er vanaf 1800 een herleving plaats van de tot de aanvang van de inquisitie gebruikte en sindsdien verboden symboliek in de kerkelijke kunst, maar zonder dat de makers bekend en vertrouwd waren met de oorspronkelijke wortels van het op sjamanistische rituelen en aanbidding van de Heilige Paddenstoel gebaseerde christelijke geloof en de betekenis van de daaraan gerelateerde pagan symbolen, die vervolgens in de 20e en 21e eeuw foutief werden geïnterpreteerd door kunsthistorici en “bijbelgeleerden” als Wilbrink, die zich ook nog eens in de heidense oorsprong van het christelijke geloof weigeren te verdiepen of bij te scholen.
Wilbrink presenteert zichzelf als een in beperkte kring “gezaghebbende” vertegenwoordiger van een incrowd van kritiekloze en elkaar naar de mond pratende volgers, vereerders en adepten van Hildegard als Kitty Bouwman, Frank Bosman en vele andere ziende blinde dwepers, waarmee hij zich om voor de hand liggende motieven omringt. Hij ervaart mijn beweringen over Hildegard als heiligschennis en als het in twijfel trekken van Zijn “autoriteit”, die slechts één visie op het leven en werken van Hildegard kent en toelaat. Het is mateloos arrogant, om te menen, dat hij de enige ware “kenner” van Hildegard is en over de “van God gegeven gave” beschikt om de enig juiste en eeuwig geldige interpretatie van haar werk te leveren. En dat voor teksten, die gekenmerkt worden door ambiguïteit en in extreme mate multi-interpretabel, opzettelijk cryptisch en mysterieus (Atherton, 2001) van aard zijn.
De recensie geeft ons een aardig inkijkje in de door geloof in één niet bestaande almachtige god beheerste geest van Wilbrink, casu quo in de zielenroerselen van een verkrampte en existentieel angstige man, die overcompenseert voor zijn wankelend geloof in een niet bestaande universele god door absolute uitspraken te doen over hoe Hildegard moet worden begrepen en als een ware heilssoldaat ten strijde trekt tegen eenieder, die zijn geloof aanvecht of het bestaan van één almachtige “schepper” in twijfel trekt en bestrijdt.
In zijn alwetendheid als christen en fanatiek aanhanger van de niet op wetenschap gefundeerde en als het enig ware geloof gepresenteerde leer van de moederkerk put hij zich uit in diskwalificaties van andersdenkenden en is daarmee een typisch voorbeeld van een rigide gelovige met oogkleppen op, kortzichtig en blind voor en door eigen vooringenomenheid.
Gelukkig heeft katholiek Nederland doctor Wilbrink, die als een ware kruisridder en Groot Inquisiteur ten strijde trekt tegen de ontmaskering en ontluistering van Zijn Hildegard, “een vrouw zonder vlek of gebrek”, waarmee hij dweept en die hij als een schutsengel vereert.
Wilbrinks aanbidding van en adoratie voor Hildegard is een typisch voorbeeld van de persoonsverheerlijking en afgoderij, waartegen Luther en zijn volgelingen zich ooit zo hebben afgezet.
Samenvattend : Wilbrink kent zichzelf niet, laat staan dat hij Hildegard of haar motieven kent en zijn gedweep met haar illustreert zijn gebrekkige introspectieve vermogens waar het zijn motieven om Hildegard aan ons ten voorbeeld stellen betreft.
En gelooft hij nou echt, dat een gerenommeerde wetenschapper als de Amerikaanse professor in de klinische antropologie John Rush, zijn reputatie op het spel zou zetten door mijn hoofdstuk in het Engels over de geheimen van Hildegard in zijn laatste onder zijn redactie verschenen boek op te nemen, als hij niet van het wetenschappelijk gehalte van mijn 125 pagina's omvattende bijdrage aan zijn boek overtuigd was geweest ?
Tot slot laat ik enkele originele denkers met een al dan niet religieuze achtergrond aan het woord :
Freud : “Richten we ons op de religieuze leringen, dan kunnen we herhalen : het zijn stuk voor stuk illusies. Niemand mag gedwongen worden ze voor waar aan te nemen”
Of zoals Lucretius, een Romeins filosoof, die leefde van 99 tot 55 voor de veronderstelde “geboorte” van Christus, het formuleerde : “All religions are equally sublime to the ignorant, useful to the politician, and ridiculous to the philosopher”.
En de gepensioneerde bisschop van de Episcopale kerk John Shelby Spong meldt, dat : “De hel een uitvinding is van de kerk om met angst controle over de mens te krijgen en greep op de gelovigen te houden.”
Aanvulling op Engelse, Nederlandse en Duitse auteurs
Broekema
Nadat ik de Nederlandse Assyriologe Henriette Broekema tijdens een door Mathijs Deen geleid interview enkele vragen over het gebruik van psychoactieve planten en paddenstoelen door de godin Inanna vererende Sumeriërs had gesteld, waarop zij het antwoord schuldig moest blijven, signeerde zij mijn exemplaar van haar boek "Inanna, meesteres van hemel en aarde" (2014) met : "Het gaat niet over paddenstoelen".
Na lezing van het boek is mij echter gebleken, dat zij niet alleen volledig onbekend is met het gebruik van hallucinogene middelen in de oudheid, maar dat bij haar zelfs de meest basale kennis op het gebied van entheogenen ontbreekt en het boek talrijke fouten, misinterpretaties en omissies op het gebied van psychoactieve flora en mycoflora en foutieve informatie over sjamanen bevat, waarop ik haar in de inmiddels afgeronde correspondentie heb gewezen.
Zo geeft zij als lachwekkend voorbeeld op pagina 443 aan, dat er sprake zou zijn geweest van het gebruik van Lactuta sativa (= kropsla) voor de bereiding van bier, terwijl Cannabis sativa (= marihuana) wordt bedoeld, een plant waarvan door diverse wetenschappers is aangetoond, dat hij niet alleen voor gisting van bier, maar ook als "bedwelmend" middel voor het in trance geraken door sjamanen in het stroomgebied van Eufraat en Tigris werd gebruikt. Ik heb haar voor relevante informatie over de teelt en het gebruik van cannabis door oervolkeren als de Sumeriërs naar "De geheimen van Hildegard von Bingen" (pagina 47), Chris Bennett (2010), de Russische archeoloog Sergei Rudenko en www.internationalhempassociation.org/jiha/jiha5208.html verwezen.
En op pagina 87-89 geeft zij aan, dat met de Huluppu-boom, tussen wiens wortels de slang, ouroboros of caduceus, het symbool van entheogene fungi als de Vliegenzwam en Psilocybe's, woont, de wilg zou zijn bedoeld, terwijl als met de Kosmische of Levensboom of Boom van Wijsheid al een boom, en niet de Vliegenzwam of Allegro's "Sacred Mushroom" wordt bedoeld, er sprake zou moeten zijn van een berk of fijnspar (pagan symbool), met de wortels waarvan de Vliegenzwam in symbiose leeft, of van de "appelboom", oftewel de Vliegenzwam van Plaincourault, met de slang uit het Paradijs (bijbels symbool).
Over de als attributen van Inanna weergegeven korenaren valt het volgende te melden. Ze kunnen sclerotia (ergots) van moederkoren met een ruwe vorm van het sterk hallucinogene tripmiddel LSD bevatten.
Hoewel Broekema enkele keren Mithras vermeldt, blijkt zij niet van de mythe op de hoogte te zijn, dat deze met de (Minoïsche) stier(mens) geassocieerde godheid geboren werd uit de steen der wijzen (philosopher’s stone) of een kosmisch ei (primordium Vliegenzwam), zoals op de foto van Mithras en de foto’s van de Triniteit iconen op http://devliegenzwaminchristelijkekunst.weebly.com wordt getoond. De afbeelding van Mithras in het kosmische ei vertoont zekere overeenkomsten met het gestileerde, op een omega lijkende symbool, dat Isjtar op een foto op de eerder gegeven website in beide handen heeft. En datzelfde geldt voor de verticaal doorgesneden primordia of kosmische eieren op pagina 73 van mijn boek.
Voor verdere informatie over Mithras, Attis en de magiërs of wijzen uit het oosten, dragers van de rode of gouden Frygische muts of de blauwe pileus, die de onder invloed van entheogenen verkregen kennis van de magiërs en alchemisten symboliseert, heb ik haar gemakshalve naar mijn boek (pagina 56, 77, 84, 93 en 96), de website http://devliegenzwaminchristelijkekunst.weebly.com en de onderaan deze pagina opgenomen foto 15 verwezen.
Zo bestaat er eveneens een opvallende overeenkomst tussen de boven de deuren van de Inanna-tempel (zie foto 16 onderaan deze pagina) weergegeven symbolen met een hoed en een gevorkte steel en de rotstekeningen van Psilocybe’s van Selva Pascuala en Tassili n’Ajjer, van de paddenstoelen van Stonehenge en van Egyptische hiërogliefen, zoals ze respectievelijk in de foto's 4, 6, 5 en 22 onderaan deze pagina staan weergegeven. Zie ook het hoofdstuk "Drugsgebruik door de eeuwen heen" in mijn boek over Hildegard en www.newscientist.com/article/mg20928025.400-earliest-evidence-for-magic-mushroom-use-in-europe.html#.VQXNLFI5Dcs.
Ook de in haar boek op pagina 498 genoemde Persephone, de godin van het “dodenrijk” of van de onderwereld, waar het mycelium van de Vliegenzwam in verbinding met de wortels aan de voet van een heilige boom en de “slang” tussen de wortels “rust”, is geassocieerd met entheogene paddenstoelen, zoals uit de afbeelding van haar en Demeter blijkt, die men als foto 2 onderaan de pagina aantreft.
Tijdens het interview gaf Broekema aan, dat er contacten bestonden tussen de Sumeriërs en de bewoners van de Indus vallei, de bakermat van de cultuur die de Rigveda heeft voortgebracht, een lofzang op Soma, wat volgens Wasson en Allegro staat voor de Vliegenzwam (zie foto 17 van Shiva en foto 18 onderaan de pagina) en volgens Bennett (2010) voor cannabis. Het “drinken” van Soma, oftewel het uitdrinken van de met het “bloed van Christus” gevulde Heilige Graal of Bokaal, casu quo de Sacred Mushroom, brengt onsterfelijkheid (en wederopstanding) voort. Zie ook het gedeelte over transsubstantiatie (bloed = wijn, lichaam = hostie) in mijn boek (pagina 64-65) en het thematische kader over de Boom van Jesse op http://devliegenzwaminchristelijkekunst.weebly.com.
Hoewel Broekema regelmatig Gilgamesj aanhaalt, maakt zij geen melding van de talrijke verwijzingen in de tekst van het epos naar entheogene planten en paddenstoelen. Zo wordt de “plant” van onsterfelijkheid van Gilgamesj gestolen en opgegeten door een slang en onderneemt Gilgamesj een zoektocht (queeste : graalridders) naar “verlichting” en onthulling van goddelijke mysteriën, was hij wijs en wist hij alles, omdat hij (met gesloten ogen) “geheime” dingen had gezien en opende hij (in zijn geest) verborgen plaatsen (interne oog, chakra).
Verder stellen slangen de wijzen (magiërs) voor, die het heilige bewaken en zich in het onbekende wagen om de mysteries van het leven, de dood en de wederopstanding uit de dood (cyclus van de Vliegenzwam) te onderzoeken en doorgronden. Desondanks “stalen” mensen de gaven van de goden, waardoor het denken van de mens werd wakker geroepen.
Voor de symboliek van de slang, het symbool van drugs (esculaap), oftewel van entheogene paddenstoelen als de Vliegenzwam en Psilocybe’s, die tussen de wortels van de kosmische boom Huluppu huist, heb ik Broekema naar mijn boek (pagina 99-100) verwezen en aangeraden om daarbij met name het gedeelte over de slang in het paradijs, de ouroboros (van Gilgamesj) en de staf met de dubbelgewonden slang of de caduceus na te lezen (zie de foto van de Syrisch orthodoxe bisschopsstaf in mijn boek op pagina 87 en de foto van Isjtar met caduceus op : http://devliegenzwaminchristelijkekunst.weebly.com), waarbij de caduceus het symbool is van (het gebruik van) de combinatie van beide entheogene paddenstoelen (Irvin, 2009). Daarnaast gaf zij tijdens het interview zelf al aan, dat Inanna en Isjtar (met caduceus) geassocieerd zijn met de slangengodin van Kreta en is de in afbeelding 21.2 op pagina 434 van haar boek weergegeven “leeuwenstaf” overduidelijk de caduceus.
Voor betrouwbare informatie over sjamanisme en de functie van sjamanen heb ik haar gemakshalve naar mijn boek (pagina 80-82) en naar Irvin (2009) verwezen, waarbij dient te worden aangetekend, dat een godin (als Inanna) per definitie geen sjamane kan zijn. Op deze pagina's is tevens de bij haar niet bekend gebleken informatie te vinden over de rol, die het gebruik van psilocybine op de versnelde sprongsgewijze ontwikkeling van het menselijk brein en het taalvermogen van de mens heeft gehad.
De op pagina 104 van haar boek getoonde rozetten met een horizontaal doorgesneden “steel” in het midden vertonen sterke overeenkomsten met de petalen van de bloem van een entheogene plant als bilzenkruid of de lamellen van de Vliegenzwam, zoals respectievelijk op pagina 46 (randmotief) en 65 (Boom van Jesse) van mijn boek wordt weergegeven.
Zoals zij zelf ook aangeeft, vertoont de op pagina 497 aangegeven jaarlijkse verdwijning (ondergronds, onderwereld) en wederkomst (wederopstanding) van Dumuzi sterke overeenkomsten met de bijbelverhalen over Jezus, en vormt daarmee eveneens een representatie van de levenscyclus van de Vliegenzwam of de Sacred Mushroom (= Jezus) en de verklaring voor de onbevlekte ontvangenis door een eeuwig maagd blijvende vrouw (Maria) of vruchtbaarheidsgodin (Inanna, Isjtar), zoals in mijn boek op 64-65 (Boom van Jesse) wordt geëxpliciteerd. Bovendien geeft zij in haar boek op pagina 501 aan, dat Jezus een scharlakenrode mantel droeg zonder een verklaring voor de uitgesproken kleurkeuze en de expliciete verwijzing naar de Vliegenzwam te geven, zoals die ook in de Rigveda te vinden is.
Zoals te verwachten viel, eindigt de correspondentie van haar kant met de mededeling, dat zij "geen tijd - en eerlijk gezegd ook geen zin - heeft om zich in de materie te verdiepen".
Ramirez
In 2022 verscheen het boek Femina van Janina Ramirez, waarin vrouwen, waaronder Hildegard von Bingen, die "uit de geschiedenis van de Middeleeuwen zijn geschrapt", alsnog ten tonele worden gevoerd.
Ramirez begint met het op de omslag (kleur) en in het boek (zwart-wit) tonen van de miniatuur "Das Weltal", dat in haar boek het Kosmische Ei wordt genoemd, zonder dat zij zich realiseert, dat het een primordium (Philosopher's Stone, Heilige Graal, Chalice of bokaal) van de Vliegenzwam of Sacred Mushroom betreft en een orgastische vulva en vagina of yoni met clitoris voorstelt.
Wat betreft haar oorspronkelijke bronnenonderzoek, heeft Ramirez zich beperkt tot wat binnen haar referentiekader als cultuurhistorica past en wat in een voor haar toegankelijke Engelse vertaling is verschenen. Zij houdt zich daarbij niet aan wat zij de lezers voorhoudt : "Nu dit boek eindigt, kan je de ontdekkingsreis beginnen. Ga naar de plaatselijke bibliotheek, bezoek het dorpsmuseum, lees grafstenen, loop kerken binnen, zoek op internet naar gegevens, deel je bevindingen met anderen en open je ogen voor de enorme hoeveelheid sporen, die de geschiedenis overal om ons heen heeft uitgespreid. Lees teksten, bekijk kunstwerken, onderzoek archeologische vondsten of tuur door een microscoop. Het maakt niet uit welke disciplinaire aanpak je voorkeur heeft, want alle vakken hebben een verleden, of het nu om wiskunde, biologie, antropologie dan wel kunstgeschiedenis gaat ... stel vragen, en waag je buiten je comfortzone op zoek naar minder platgetreden paden. Wij zijn allemaal verantwoordelijk voor hoe mensen in de toekomst de historische periode zullen interpreteren, die wij beleven."
Haar hoofdstuk over Hildegard bevat dan ook geen nieuwe informatie over het leven en werken van Hildegard, sterker nog, het is vanuit een zeer beperkt perspectief geschreven, waarmee het slechts tot een zoveelste publicatie van een fan of adept van de Heilige Hildegard is verworden. Opvallend is daarbij, dat Ramirez de rijkelijk voorhanden literatuur over psychoactieve paddenstoelen en planten of entheogenen in de kerkelijke kunst niet kent en bij haar research mijn hoofdstuk over Hildegard in het standaardwerk over de invloed van entheogenen op de ontwikkeling van de cultuur van John Rush niet is tegengekomen.
Mijn boek over Hildegard is gebaseerd op uitgebreid bronnenonderzoek naar het gebruik van entheogene planten en paddenstoelen en op bezoeken aan kerken, kathedralen, kloosters, bibliotheken, tentoonstellingen en musea in West- en Oost-Europa.
In haar boek is sprake van het bezoeken van en geven van immateriële ‘adviezen’ aan grote geesten. Kennelijk doorziet Ramirez hier de dubbele boodschap niet, want zoals uit de door haar summier besproken Physica blijkt, was Hildegard uitstekend thuis in de fysieke wereld van kruiden (en paddenstoelen), die zij als pigmentarius (= dealer) aan de adel en hoge geestelijken verstrekte. Denk hierbij ook aan haar kennis (als vroedvrouw en pigmentarius) over de toepassing van aborterende kruiden. Overigens was haar geliefde Richardis ook in de kruidenleer geschoold. Het is, zoals in mijn boek ook wordt aangegeven, zelfs de vraag, of Hildegard alleen of met haar samen voor de totstandkoming van de Physica verantwoordelijk is geweest.
Ramirez kent het verschil tussen een kloosterkamer of cel en een kluis of inclusorium niet. Hildegard en Jutta hebben dan ook niet ‘… 24 jaar samen op een kamertje gezeten…’, maar hebben samen met een leeftijdgenote van Hildegard, afhankelijk van de bronnen, ten minste 2 tot maximaal 8 jaar zonder contact met de buitenwereld in een inclusorium buiten de muren van het klooster opgesloten gezeten. Bedenk hierbij, dat de twee jongste vrouwen zich in aanwezigheid van de oudere en ervaren Jutta, in een periode vol heftige fysieke, seksuele en psychische dynamiek (menstruatie, orgasme) van jong meisje tot puber en vrouw hebben ontwikkeld. Ramirez schenkt hier geen aandacht aan, terwijl ze zich wel nogal speculatief over de mogelijke effecten van de menopauze op Hildegard uitspreekt.
Anders dan in Femina, wordt in mijn boek uitgebreid op het karakter en de persoonlijkheid en de seksuele geaardheid van Hildegard ingegaan. Ramirez vraagt zich af, waar Hildegard haar kennis over het vrouwelijke orgasme heeft opgedaan, zonder dat zij het Kosmische Ei als een weergave van een orgastische yoni herkent. Het antwoord is simpel, uit eigen ervaring (masturbatie) en die van haar kluisgenoten en later in het samenzijn met haar geliefde Richardis. Omdat bij het mannelijk orgasme voor de voortplanting bedoeld zaad verloren gaat, waren masturbatie (bijbel: onaneren komt van Onan) en seksuele relaties tussen celibataire mannen niet toegestaan. Bij nonnen werden lesbische relaties daarentegen oogluikend toegelaten en letterlijk met de mantel der liefde bedekt.
Ramirez noemt de geheimtaal en het geheimschrift of -alfabet zonder dat zij aangeeft welk doel dit diende en voor welke ingewijden het bedoeld was. Zij maakt bovendien geen melding van het vertrek van rijke (bruidsschat) dissidente nonnen na de verhuizing naar haar later gestichte nonnenklooster, omdat zij zich niet meer met Hildegards leefstijl (kleding, haardracht, outfit van een hogepriesteres tijdens de hoogmis) en die van haar intimi konden verenigen en door Hildegard en haar getrouwen werden buitengesloten.
==============================================================================================================
Nu volgen enkele reacties van lezers van "De geheimen van Hildegard von Bingen", die - anders dan Hans Wilbrink en Antoine Bodar - open staan voor een onbevooroordeelde en niet vooringenomen benadering van de "visioenen" en de persoonlijkheid van Hildegard :
"Hierbij wil ik je complimenteren met de twee boeken ... ze zijn prettig leesbaar en ik vind ze bijzonder interessant ... ik ben al aardig op weg in "Hildegard" en ik vind dat je de heikele informatie netjes, overtuigend en ruim onderbouwd presenteert. Ik lees het met veel plezier." Aldert Gutter www.allesoverpaddenstoelen.nl
"De inhoud zal sommige mensen enorm verbazen! Wat officieel verboden en verketterd is door de kerk van Rome, is menigmaal in de geschiedenis aangewend voor het verkrijgen van inzichten, lees en trek je conclusie: het enige ware geloof zit in jezelf!!" Karin Haanappel, kunsthistorica
"In 1970 verscheen een opzienbarend boek: De heilige paddestoel en het kruis van John Allegro. Daarin werd beweerd dat het Christendom zijn oorsprong heeft in heidense tradities rond de aanbidding van de vliegenzwam. Mede vanwege Allegro’s status deed het werk heel wat stof opwaaien. Voor Allegro betekende het zo goed als einde carrière. Het wetenschappelijke establishment kruisigde hem vanwege zijn ‘waanzinnige’ theorie. Dat zal de auteur van 'De geheimen van Hildegard von Bingen' waarschijnlijk niet overkomen: Gerrit Jan Keizer nadert de gepensioneerde leeftijd en genoemde publicatie bijt zijn activiteiten als onderzoeker van fungi niet. Blijft overeind dat zijn theorie over de benedictijnse mystica interessante aspecten bevat. Ze plaatsen de gedragingen en ervaringen van Hildegard in een ander daglicht. Mooie uitgave met schitterende afbeeldingen." Paravisie, mei 2013
NBD/Biblion:
"Hildegard von Bingen (1098-1179) geldt als de eerste vertegenwoordigster van de Duitse middeleeuwse mystiek. Deze mystica behoorde tot de Orde der Benedictijnen, waar binnen met name de persoonlijke meditatie, reflectie en de relatie tot God worden doorleefd. In dit standaardwerk ligt de nadruk op haar openbaringen door het gebruik van psychoactieve paddenstoelen zoals de vliegenzwam en planten zoals de alruin. De auteur ziet een direct bewijs van haar kennis en gebruik van geestverruimende middelen in afbeeldingen op verschillende miniaturen. Uit zijn analyse van de symboliek van haar geschriften en miniaturen kan worden afgeleid dat haar cognitieve emotionele en seksuele ontwikkeling alsmede haar afwijkende persoonlijkheidsontwikkeling zijn gevormd door de traumatische ervaringen en visioenen in haar jonge jaren. Het boek is fraai geïllustreerd met afbeeldingen in kleur uit de twaalfde eeuw. Het wordt afgesloten met een persoonsregister en bronnenoverzicht." - Ruud Booms
"Mijn eerste gedachten bij de aankondiging van het boek ‘De geheimen van Hildegard von Bingen‘ was: alweer een boek over deze vrouw, die in bepaalde kringen grote bewondering krijgt en als bijna bovenmenselijk wordt gezien. Maar de titel en beschrijving gaven toch een ander beeld en mijn nieuwsgierigheid was gewekt. Schrijver Gerrit Jan Keizer, heeft een prachtig boek afgeleverd, dat heel anders is dan de voorgaande boeken over Hildegard.
Hij gaat uitgebreid in op haar leven, maar ook de tijd waarin ze leefde, vijftig jaar later had ze nooit dit leven kunnen leiden. De grote verandering in de Rooms Katholieke kerk, van zeer ruimdenkend naar het vervolgen van alle andersdenkenden voltrok zich kort na haar dood.
Hildegard kwam uit de adel en dat waren ook de mensen met wie ze omgang had. Ze keek neer op het gewone volk, een van haar geheimen uit dit boek. Ook hield ze van pracht en praal.
Maar het grootste deel van het boek gaat over het gebruik van planten en paddenstoelen met een bepaalde bijwerking. Deze hallucinogene werking was samen met een ruime fantasie verantwoordelijk voor haar visioenen en openbaringen. De bewijzen hiervoor die de schrijver geeft zijn zeer geloofwaardig.
De vliegenzwam is de meest genoemde en uitgewerkte paddenstoel. De schrijver gaat in op het veelvuldig gebruik van deze zwam, toen en lang voor die tijd. Het is een paddenstoel die een groot verspreidingsgebied heeft en al zeer lang gebruikt wordt en werd. Van de sjamanen tot in het christendom speelde een zwam een zeer grote rol, tot hij uiteindelijk uitgebannen werd. Helemaal? Dat denk ik niet, gezien de vele visioenen, wonderen en verschijningen die tot heden voorkomen.
Het boek boeide mij behoorlijk, vooral omdat het dieper inging op in andere boeken al vaag genoemde gebruiken, o.a. over de vliegenzwam. Zeer aanbevolen." Recensie : Antoinette Duijsters
"Vanuit een fascinatie voor paddenstoelen en planten met psycho-actieve stoffen komt Gerrit Jan Keizer in aanraking met Hildegard von Bingen. Hij vergelijkt de bevindingen van anderen met zijn eigen onderzoek naar het gebruik van geestverruimende middelen en de rol die ze speelden in de vroeg christelijke periode. Hildegard bevond zich op een knooppunt in de tijd. Was Hildegard 50 jaar later geboren dan was ze hoogstwaarschijnlijk als heks verbrand. Ze blijkt een vrouw te zijn met een uitzonderlijke achtergrond en prestaties.
Wat ik in eerste instantie verstorend vond, was dat mijn sprookjesbeeld van deze bijzondere vrouw behoorlijk bijgesteld wordt. In dit boek kan ik Gerrit Jan er niet op betrappen dat hij een oordeel heeft over de levensloop van deze vrouw. Hij maakt voor het interpreteren van de feiten die over haar leven bekend zijn, gebruik van zijn kennis als klinisch psycholoog. Daarnaast draagt hij overvloedig aanwijzingen aan die ook visueel sterk wijzen in de richting van het gebruik van paddenstoelen binnen het christelijk geloof, zo overtuigend dat je je afvraagt hoe het mogelijk is dat je het niet eerder hebt gezien. Hij schetst een context van de tijdsgeest om op die manier te voorkomen dat we onze huidige werkelijkheid over het verleden leggen. Na het lezen blijft de realisatie hangen dat er naast het goede wat de kerk heeft gedaan en nog doet, er zoveel onderdrukt, gemanipuleerd en ver-nietigd is. Dit boek draagt bij aan de erkenning dat er geestverruimende middelen zijn gebruikt en dat we nu nog leven met de last van de inquisitie die ons stelselmatig heeft beroofd van het vertrouwen in alle kennis die op een andere manier vergaard is.
De waarheid is niet romantisch of heilig, daarom is het goed dat er een boek is dat meer van deze feiten aan het licht brengt. Een aanrader voor iedereen die geen genoegen neemt met ideaalbeelden."
Recensie: Margret Trompenaars, eigenares van CirceNatuurgeneeskunde en docent aan de Hogeschool voor Natuurgeneeswijzen Arnhem.
Zie ook : http://gaialogie.blogspot.nl/2012/12/muskimoladapten-opgelet-subtiel-contact.html
John Rush in het inleidende hoofdstuk van "Entheogens and the Development of Culture" :
"In chapter 4, Gerrit Keizer presents a fascinating case study of a nun, recently sainted, Hildegard of Bingen. I gave an overview of Hildegard in a recent publication, but here we have a more extensive study of a nun, during a rather liberal period, that is, before the plague and the Inquisition that ignited from smoldering ashes of popes past. What we are seeing, and we have her art to back the claim, is how an individual renders spiritual philosophy, not necessary as authorized by the bishops and popes, through the use of mind-altering substances. But it is not only Hildegard : she cannot be an isolated case, only the most creative or effective at putting her thoughts to paper or in unusual drawings. This is also an indicator of how the Catholic dogma arose and changes, that is, when a creative mind is able to capture the moment."
Citaat uit een review van hoofdstuk 4 uit bovenstaand boek door Inner Exile :
"... Based on descriptions of her visions/hallucinations during adulthood, related miniatures and Von Bingen's herbalist medicial book Physica, the author builds a strong case for the abbess' entheogen consumption and possible items in her psychotropic armamentarium ..."
Recensie "Entheogens and the Development of Culture" in Psychedelic Press UK door Robert Dickins :
"There are numerous other essays in this collection, too many for this review to fully explicate them all, suffice to say that such learned contributors as the classicist Carl Ruck and mycologist Gastón Guzmán lend a great deal of credibility and insightful analysis, which really helps underpin the collections premise. Personally speaking, I also found Gerrit J. Keizer’s Hildegard of Bingen: Unveiling the Secrets of a Medieval High Priestess and Visionary very interesting as I’d never come across Hildegard before. In conclusion, however, there is much interesting work to get to grips with in Entheogens and the Development of Culture, not least the need for a wider contextual analysis on the development of culture itself (for instance, what role did the development of technology and the rise of leisure time play in conjunction with psychoactives.) But, overall, an engaging and thought-provoking collection."
Aanvullende literatuur
A. Adelaars (1997). Alles over paddo's. Prometheus, Amsterdam.
C. Bennett (2010). Cannabis and the Soma Solution. Trine Day.
H. Boelaars (1986). Commentaar op de miniaturen in Scivias van Hildegardis van Bingen. Servire Uitgevers, 2e druk, Katwijk aan Zee.
H. Broekema (2014). Inanna, meesteres van hemel en aarde. Geschiedenis van een Sumerische godin. Elikser.
I. Bulhof (2005). Hildegard von Bingen in het roze zonnetje. Exclusieve lezing voor lesbische vrouwen. Stichting In Real Life, 13 maart, Utrecht.
M.H. Caviness (2001). Art in the Medieval West and its Audience. Variorium Collected Studies Series, CS718. Ashgate Variorium.
L. Dysinger (1990). Hildegard of Bingen. St. John´s Seminary.
V. Hull (2013). Medieval Art. Hildegard of Bingen. ETSU Online Programs, YouTube.
J. Ramirez (2022). Femina. Een nieuwe geschiedenis van de Middeleeuwen, via de vrouwen, die daaruit zijn geschrapt. Promethuis. Amsterdam.
G. Samorini (1998). Further Considerations on the Mushroom Effigy of Mount Bego. The Enthogen Review, vol 7(2), pagina 35-36.
G. Samorini (2012). Mushroom effigies in world archaeology : from rock art to mushroom-stones. Proceedings Conference The Stone Mushrooms of Thrace, pagina 16-30.
I.E. Sauerma-Jeltsch (1998). Die Miniaturen im >> Liber Scivias << der Hildegard von Bingen. Die Wucht der Vision und die Ordnung der Bilder. Zur Datierung und Einordnung der Miniaturen. Reichert Verlag, Wiesbaden, pagina 7-9.
M. Slingerland (2013). Woorden als stapstenen naar God. Interview van Mieke Kock-Rademakers en Boris Todoroff in Trouw, 20-08-2013.
D. Sterne (2012). Meesters in extase. National Geographic, december, pagina 101-121.
P. Vitebsky (2001). De sjamaan. Reizen van de ziel, trance, extase en genezing van Siberië tot de Amazone. Geloof en rituelen, Librero, Nederland, Kerkdriel.
Zweites Deutsches Fernsehen (2010). Hildegard von Bingen und die Macht der Frauen. Documentaire, waarin zowel alruin, als - zonder verdere uitleg - een groepje vliegenzwammen als entheogenen worden getoond en over het gebruik van alruin door Hildegard om hallucinaties op te wekken wordt gespeculeerd.
A. Adelaars (1997). Alles over paddo's. Prometheus, Amsterdam.
C. Bennett (2010). Cannabis and the Soma Solution. Trine Day.
H. Boelaars (1986). Commentaar op de miniaturen in Scivias van Hildegardis van Bingen. Servire Uitgevers, 2e druk, Katwijk aan Zee.
H. Broekema (2014). Inanna, meesteres van hemel en aarde. Geschiedenis van een Sumerische godin. Elikser.
I. Bulhof (2005). Hildegard von Bingen in het roze zonnetje. Exclusieve lezing voor lesbische vrouwen. Stichting In Real Life, 13 maart, Utrecht.
M.H. Caviness (2001). Art in the Medieval West and its Audience. Variorium Collected Studies Series, CS718. Ashgate Variorium.
L. Dysinger (1990). Hildegard of Bingen. St. John´s Seminary.
V. Hull (2013). Medieval Art. Hildegard of Bingen. ETSU Online Programs, YouTube.
J. Ramirez (2022). Femina. Een nieuwe geschiedenis van de Middeleeuwen, via de vrouwen, die daaruit zijn geschrapt. Promethuis. Amsterdam.
G. Samorini (1998). Further Considerations on the Mushroom Effigy of Mount Bego. The Enthogen Review, vol 7(2), pagina 35-36.
G. Samorini (2012). Mushroom effigies in world archaeology : from rock art to mushroom-stones. Proceedings Conference The Stone Mushrooms of Thrace, pagina 16-30.
I.E. Sauerma-Jeltsch (1998). Die Miniaturen im >> Liber Scivias << der Hildegard von Bingen. Die Wucht der Vision und die Ordnung der Bilder. Zur Datierung und Einordnung der Miniaturen. Reichert Verlag, Wiesbaden, pagina 7-9.
M. Slingerland (2013). Woorden als stapstenen naar God. Interview van Mieke Kock-Rademakers en Boris Todoroff in Trouw, 20-08-2013.
D. Sterne (2012). Meesters in extase. National Geographic, december, pagina 101-121.
P. Vitebsky (2001). De sjamaan. Reizen van de ziel, trance, extase en genezing van Siberië tot de Amazone. Geloof en rituelen, Librero, Nederland, Kerkdriel.
Zweites Deutsches Fernsehen (2010). Hildegard von Bingen und die Macht der Frauen. Documentaire, waarin zowel alruin, als - zonder verdere uitleg - een groepje vliegenzwammen als entheogenen worden getoond en over het gebruik van alruin door Hildegard om hallucinaties op te wekken wordt gespeculeerd.
Foto 1 : een uit de Romeinse catacomben afkomstig omgekeerd of opgericht "anker", het later door de crucifix vervangen vroeg christelijke symbool van de vliegenzwam met een bolvormige, door een beurs (volva) omgeven steelbasis, die ter rechter zijde via het mycelium in verbinding staat met een boomwortel, hetgeen de symbiose (ectomycorrhiza) tussen de paddenstoel en de boom representeert. Zie ook de afbeeldingen op mijn website http://devliegenzwaminchristelijkekunst.weebly.com.
Foto 2 : Demeter en Persephone, die elkaar hallucinogene paddenstoelen aanbieden.
Foto 3 : Op de Mont Bego in Frankrijk aangetroffen stenen altaar met in het centrum een Psilocybe-achtige paddenstoel.
Foto 4 : Neolithische rotstekeningen van een stier of aurochs en rechtsonder van Psilocybe's (Psilocybe hispanica; P. semilanceata) in de grot van Selva Pascuala in Spanje.
Foto 5 : In de megalieten van Stonehenge gegraveerde paddenstoelen.
Foto 6 : Mesolithische rotstekeningen van rituele dansen opvoerende sjamanen met Psilocybe's (P. mairei) in de grotten van Tassili n' Ajjer (Algerije).
Foto 7 : Mushroom Tree of Life op een pre-Columbiaanse drinkbeker.
Foto 8 : Maya mushroom stones.
Foto 9 : Maya godheden met Psilocybe's.
Ter vergelijking
Foto 10 : Hildegard : mushroom trees met vliegenzwam (links).
Foto 11 : Hildegard : mushroom trees detail.
Foto 12 : Hildegard : een na het nuttigen van "rode manna" benevelde man.
En als aanvulling
Foto 13 : Alruin mannekin.
Foto 14 : Alruin vrouwtje.
Foto 15 : Mandragora (alruin).
Foto 16 : De Frygische god Attis, metgezel van de godin Cybele, van wie hij beurtelings zoon en minnaar is, of geboren uit de moedermaagd Nana. Hij kan vergeleken worden met Adonis, metgezel van Aphrodite of Astarte (zie foto 28), of met Tammuz, metgezel van Ishtar. Net als de god Mithras en de magi of de wijzen uit het oosten is hij drager van de Frygische muts, oftewel van het symbool van de Sacred Mushroom.
Foto 17 : Paddenstoelen met dubbele gevorkte steel (vergelijk Tassili n´Ajjer en Selva Pascuala) boven de deuren van een aan Inanna gewijde tempel (Sumerië).
Foto 18 : Shiva with mushroom.
Foto 19 : Godin uit de Indusvallei met een gewei en een "omega-ring" (primordium) en een slang in haar hand.
Foto 20 : Egyptisch beeldje (hout uit de 16e eeuw voor het begin van onze jaartelling) van een vrouw met een hand op haar borst en een hand in haar kruis.
Foto 21 : Replica van een grafgift met Psilocybe's uit het graf van Toetanchamon. Nota bene : kan Ton Lemaire bij het zien van deze grafgift nog vol blijven houden, dat er geen bewijzen voor het gebruik van hallucinogene paddenstoelen door de Egyptische farao's en priesters bestaan ? (zie : De geheimen van Hildegard von Bingen, pagina 116).
Foto 22 : Egyptische hiërogliefen met symbolische weergaves van Psilocybe's en een slang (zie ook foto 4, 6 en 17).
Foto 23 : Inlegwerk van paddenstoelen met een ring (Vliegenzwam) van been, Palestina, Tell-es-Sultan,18e eeuw voor het begin van onze jaartelling.
Foto 24/25 : Door Petrus aan aartsengel Michaël, die eveneens sleutelbewaarder van de hemelpoort is, aangeboden opengaand kosmisch ei of primordium van de Vliegenzwam. Het is dan ook niet de sleutel, maar de Sacred Mushroom, die toegang geeft tot de hogere sferen van het hemelse paradijs. Moldovita klooster, Roemenië (1532/1537). Voor een toelichting op de legende van het Heilige Kruis, zie Petrus en aartsengel Michaël op : http://devliegenzwaminchristelijkekunst.weebly.com.
Foto 26/27 : Boom van Jesse met Maria en "kind" gezeten op de kelk van de Marialelie oftewel van de sterk hallucinogene (en giftige) Doornappel (Datura stramonium), zie het overzicht van psychoactieve planten in De geheimen van Hildegard von Bingen.
Foto 28 : Astarte (Aphrodite), de Fenicische godin van de vruchtbaarheid, seksualiteit en oorlog, met een paddenstoel in beide handen. Zie ook de tekst bij foto 16.
Errata in "De geheimen van Hildegard von Bingen"
- waar in de tekst en bij de foto's varens staat moet veren gelezen worden (met dank aan Wilbrink)
- waar esculaap wordt genoemd, is caduceus bedoeld
- waar in de tekst en bij de foto's varens staat moet veren gelezen worden (met dank aan Wilbrink)
- waar esculaap wordt genoemd, is caduceus bedoeld